ECLI:NL:RBZWB:2020:5909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5678
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en recidiefvrije periode

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR op basis van vermoedelijk drugsmisbruik. Het primaire besluit van het CBR, dat op 16 juli 2019 was genomen, werd door de eiser bestreden. Het CBR had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard in een besluit van 2 oktober 2019, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 5 november 2020 was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde, mr. J.C.W.L. Grootjans, terwijl het CBR niet verscheen. De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende procesbelang aanwezig was, omdat de eiser inmiddels weer in het bezit was van een rijbewijs, maar ook kosten had gemaakt voor onderzoeken bij het CBR. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een melding van 9 mei 2018 over het vermoeden van ongeschiktheid van de eiser om te rijden.

De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had gehandeld door het rijbewijs ongeldig te verklaren, omdat de recidiefvrije periode van één jaar, die vereist is na het stoppen met drugsmisbruik, nog niet was verstreken ten tijde van het onderzoek op 4 april 2019. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5678 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.C.W.L. Grootjans,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard omdat sprake zou zijn van drugsmisbruik. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 2 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Het CBR is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 9 mei 2018 is naar aanleiding van een voorval een melding ex artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
Naar aanleiding van deze melding heeft het CBR besloten om aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid tot rijden op te leggen. Het tegen die beslissing gerichte bezwaar is door het CBR ongegrond verklaard. Ook het beroep tegen deze beslissing op bezwaar is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Eiser is onderzocht door psychiater Kunst. De resultaten van dit onderzoek zijn voor het CBR aanleiding geweest om het rijbewijs van eiser bij het primaire besluit ongeldig te verklaren. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft het CBR de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is de vraag of het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard.
3. Eiser voert aan dat het van groot belang is dat het vermeende drugsgebruik volgens de psychiater is gestopt. Het recidiefvrije jaar is daarmee op 9 mei 2019 verlopen. Het rijbewijs is per 23 juli 2019 ongeldig verklaard, terwijl de recidiefvrije periode van één jaar dan al maanden is verstreken. De strafzaak is geseponeerd. Het besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en is onevenredig. Het is niet proportioneel dat het rijbewijs nu nog ongeldig is verklaard. De wachtlijst van het CBR mag niet ten laste komen van eiser. Er ligt een specialistisch rapport dat stelt dat hij rijgeschikt is met in achtneming van termijnbeperking van één jaar.
5.
wettelijk kader
Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de WVW 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de WVW 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In hoofdstuk 2 van de bijlage bij de Regeling wordt een specialistisch rapport omschreven als het rapport dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie een persoon door het CBR is verwezen. Hieronder wordt tevens verstaan het rapport van een keuring in de eigen-verklaringsprocedure of onderzoek in de vorderingsprocedure, uitgevoerd door een arts onder supervisie en verantwoordelijkheid van een specialist naar wie de persoon is verwezen.
In paragraaf 8.8 getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring — op basis van een specialistisch rapport — geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of nog sprake is van procesbelang, nu eiser inmiddels weer in het bezit is van een rijbewijs. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hoger beroep is ingesteld tegen uitspraak van de rechtbank omtrent het besluit tot oplegging van het onderzoek en dat hij kosten heeft moeten maken voor de onderzoeken bij het CBR. De rechtbank acht daarom voldoende procesbelang aanwezig en zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
7. De rechtbank overweegt dat eiser op 4 april 2019 is gezien en onderzocht door psychiater Kunst. De psychiater is, blijkens zijn verslag van bevindingen, op basis van al zijn bevindingen in onderlinge samenhang bezien tot de diagnose ‘drugsmisbruik in ruime zin’ gekomen. Eiser heeft deze diagnose niet betwist. De psychiater stelt tevens dat eiser het drugsgebruik na de aanhouding heeft gestopt. Het recidiefvrije jaar is volgens de psychiater dan ook verlopen na afwikkeling van de procedure. Eiser wordt door de psychiater rijgeschikt bevonden met in achtneming met de termijnbeperking van één jaar.
Niet in geschil is dat de aannemelijk geachte stopdatum 9 mei 2018 is. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of voldaan is aan het vereiste van een recidiefvrije periode van een jaar. De psychiater stelt dat de recidiefvrije periode na afwikkeling van de procedure is verlopen en adviseert daarom om eiser geschikt te verklaren, terwijl het CBR zich op het standpunt stelt dat ten tijde van het onderzoek van 4 april 2019 de recidiefvrije periode nog niet was verlopen en daarom het rijbewijs van eiser ongeldig moet worden verklaard op grond van het bepaalde in de Regeling.
Het CBR stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat ten tijde van het onderzoek van 4 april 2019, de datum waar in dit geval van moet worden uitgegaan, de recidiefvrije periode van één jaar nog niet was verstreken en dat niet kan worden uitgesloten dat eiser in de laatste maand van de recidiefvrije periode een terugval heeft gehad. Het CBR was dan ook gehouden om op grond van artikel 27 van de Regeling het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Dat op de eerste pagina van het verslag van de psychiater “Goes, 4
mei2019” staat vermeld, maakt dit niet anders nu uit de overige inhoud van het verslag duidelijk blijkt dat het onderzoek van 4 april 2019 betreft. Bovendien was ook op 4 mei 2019 de recidiefvrije periode nog niet verlopen. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Regeling heeft het CBR geen ruimte om een belangenafweging te maken. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier op 26 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.