In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De eiser, geboren op 9 april 1969, heeft psychische klachten en heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). CIZ heeft deze aanvraag op 7 augustus 2019 afgewezen, waarna de eiser bezwaar heeft aangetekend. Het bezwaar werd door CIZ ongegrond verklaard in een besluit van 8 januari 2020. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat CIZ de aanvraag heeft afgewezen omdat er geen grondslag is voor de aanvraag op basis van een lichamelijke of verstandelijke handicap. CIZ heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van een medisch adviseur, die concludeerde dat er geen blijvende noodzaak tot permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn psychische problematiek voortkwam uit een geboortetrauma, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de medisch adviseur voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de zorgaanvraag door CIZ in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.