ECLI:NL:RBZWB:2020:5853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om inzage in cliëntendossiers van minderjarige kinderen

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en Stichting Intervence. De eiseres heeft op 2 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Stichting op haar verzoek om inzage in en kopieën van de cliëntendossiers van haar minderjarige kinderen. Dit verzoek was eerder gedaan op 5 september 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat Stichting Intervence geen bestuursorgaan is, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Jeugdwet in overweging genomen en geconcludeerd dat het verzoek van de eiseres niet onder de bestuursrechtelijke procedures valt. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9345 AVG

uitspraak van 20 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

Stichting Intervence te Middelburg.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 2 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) beslissen door Stichting [naam stichting] op haar verzoek om inzage in en kopieën van de cliëntendossiers van haar minderjarige kinderen [naam kind] , [naam kind 2] en [naam kind 3] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres heeft bij brief van 5 september 2020 aan Stichting [naam stichting] verzocht om inzage in en kopieën van de voltallige dossiers van haar kinderen.
Op 19 oktober 2020 heeft eiseres Stichting [naam stichting] in gebreke gesteld en verzocht haar bij niet tijdig beslissen een dwangsom toe te kennen.
Op 2 november 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) beslissen op haar verzoek van 5 september 2020, waarbij zij een beroep doet op de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de Jeugdwet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
2.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank zal allereerst beoordelen of zij bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Uit de artikelen 1:3, eerste lid en 6:2, aanhef en sub b van de Awb volgt dat alleen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is als sprake is van (het uitblijven van) een beslissing van een bestuursorgaan. De rechtbank is van oordeel dat Stichting [naam stichting] geen bestuursorgaan is en overweegt daartoe het volgende.
Uit het verzoek van eiseres blijkt dat zij daarmee geen openbaarmaking van de betreffende dossiers voor iedereen heeft beoogd maar uitsluitend voor haarzelf. Het verzoek van eiseres moet worden aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet danwel artikel 15 van de AVG (de opvolger van de Wbp).
Artikel 7.3.17 van de Jeugdwet ziet op dergelijke verzoeken en luidt sinds 1 januari 2015 als volgt: “Een beslissing van een jeugdhulpverlener genomen op grond van deze paragraaf, een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15,16, 17 of 19 van de Algemene verordening gegevensbescherming, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gelden, ook voor zover de jeugdhulpverlener, de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, voor de toepassing van paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan”.
Op grond hiervan kan de Stichting [naam stichting] niet (langer) als een bestuursorgaan worden aangemerkt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:983 en van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:436.
Daarom is de bestuursrechter niet bevoegd om van het door eiseres ingestelde beroep tegen het niet (tijdig) beslissen op haar verzoek kennis te nemen.
De verwijzing van eiseres naar het EVRM kan niet leiden tot een ander oordeel over de toepassing van de Jeugdwet of de AVG.
Eiseres kan zich door middel van een verzoekschrift tot de burgerlijke rechter wenden.
Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 20 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Bijlage
Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:3, eerste lid luidt als volgt:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6:2, aanhef en onder b luidt als volgt:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

Jeugdwet

Artikel 7.3.1, eerste lid luidt als volgt:
Hetgeen in deze paragraaf, met uitzondering van de artikelen 7.3.4, 7.3.5, 7.3.6 en 7.3.16, is bepaald ten aanzien van de jeugdhulpverlener is van overeenkomstige toepassing op de medewerker van de gecertificeerde instelling, met dien verstande dat voor «jeugdhulp» of «verlening van jeugdhulp» wordt gelezen «uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering».
Artikel 7.3.10 luidt als volgt:
De jeugdhulpverlener verstrekt aan de betrokkene desgevraagd inzage in en afschrift van de gegevens uit het dossier. De verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander.
Artikel 7.3.11, eerste lid luidt als volgt:
Onverminderd artikel 7.3.2, derde lid, tweede volzin, draagt de jeugdhulpverlener zorg, dat aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over de betrokkene dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de betrokkene. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking geschiedt zonder inachtneming van beperkingen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.
Artikel 7.3.17 luidt als volgt:
Een beslissing van een jeugdhulpverlener genomen op grond van deze paragraaf, een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15,16, 17 of 19 van de Algemene verordening gegevensbescherming, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gelden, ook voor zover de jeugdhulpverlener, de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, voor de toepassing van paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan.

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Artikel 15, eerste lid, aanhef, luidt als volgt:
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van de persoonsgegevens.

Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG)

Artikel 34 luidt als volgt:
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 35, eerste lid luidt als volgt:
Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.
Artikel 35, vijfde lid luidt als volgt:
De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.