ECLI:NL:RBZWB:2020:5823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
02/272222-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • J. Fleskens
  • A. Oskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn ex-partner. De zaak werd behandeld op de zitting van 11 november 2020, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die onder andere betrekking had op het meermalen slaan en schoppen van de ex-partner, niet voldoende bewijs bood voor de poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij geprobeerd had zijn ex-partner zwaar te mishandelen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, onder bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het geweld plaatsvond in het bijzijn van hun minderjarige dochter, wat de impact van het delict vergrootte. De rechtbank vond het belangrijker dat de verdachte begeleiding kreeg om herhaling te voorkomen, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De benadeelde partij, de ex-partner, had een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-272222-19
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ex-vrouw heeft geprobeerd te doden door haar te slaan en te schoppen, dan wel dat hij haar daardoor zwaar heeft mishandeld, dan wel dat heeft geprobeerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag en baseert zich daarbij op de aangifte waarin is verklaard dat er zes tot zeven keer tegen het hoofd is geschopt, alsmede op de getuigenverklaring van de dochter waarin zij heeft verklaard dat er is geschopt. Dat het schoppen niet tot heftig letsel heeft geleid, is verklaarbaar doordat aangeefster zich heeft beschermd tegen de schoppen door haar arm voor het hoofd te houden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de primair tenlastegelegde poging doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. Voor het primaire feit is betoogd dat het gebruikte geweld onvoldoende is voor een bewezenverklaring van een poging doodslag nu het trappen of schoppen tegen het hoofd niet kan worden bewezen. Voor het subsidiaire feit heeft de verdediging aangevoerd dat het bij aangeefster ontstane letsel niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken. Voor de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 14 november 2019 in Tilburg aangeefster meermalen met kracht heeft geslagen en geschopt. De vraag is vervolgens welke van de tenlastegelegde varianten wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Primair: poging doodslagDe rechtbank zal verdachte vrijspreken van de poging doodslag, omdat de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte aangeefster ook tegen of op het hoofd heeft getrapt en/of geschopt. Aangeefster heeft expliciet verklaard dat verdachte haar zes à zeven keer met zijn volle voet op haar hoofd heeft gestampt. Dus daadwerkelijk raak en niet “geprobeerd op haar hoofd te stampen”, zoals de officier van justitie er volgens zijn requisitoir ook in lijkt te lezen. Voor dat meermalen stampen op het hoofd is echter geen steunbewijs te vinden in het dossier. Het dochtertje van aangeefster en verdachte, dat helaas getuige is geweest van het geweld, verklaart weliswaar dat er door verdachte ook is getrapt maar zegt dat dit tegen het lichaam was. Zij verklaart niet over trappen tegen het hoofd van haar moeder. Ook het letsel aan het hoofd van aangeefster ondersteunt dit onderdeel van haar aangifte niet. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte met het slaan tegen het hoofd van aangeefster en het schoppen tegen haar lichaam het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om haar te doden.
Subsidiair: zware mishandelingDe rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de zware mishandeling. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, komt het volgens vaste jurisprudentie in elk geval aan op de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. In dat kader bezien, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat de ten laste gelegde letsels van aangeefster - afzonderlijk en in samenhang bezien - niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt.
Meer subsidiair: poging zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door haar meermalen te slaan/stompen tegen haar hoofd en te schoppen/stampen tegen haar lichaam.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meer subsidiair:
op 14 november 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster]
- met kracht meermalen tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt/geslagen, waardoor die [aangeefster] op de grond is gevallen en
- vervolgens (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) met geschoeide voet meermalen tegen het lichaam van die [aangeefster] heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte voor een poging doodslag op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden alle in het reclasseringsrapport genoemde voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor de naar zijn mening bewijsbare meer subsidiaire poging tot zware mishandeling gesteld dat een taakstraf eventueel aangevuld met een forse voorwaardelijke straf met de in het reclasseringsrapport genoemde voorwaarden met een langere proeftijd van 3 jaren passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is tijdens een woordenwisseling met zijn ex-vrouw aan de voordeur van haar woning door het lint gegaan en heeft haar in de hal vele malen met de vuist tegen haar hoofd geslagen en meermalen tegen haar lichaam geschopt. Dat het om vele verwondingen ging, blijkt wel uit de foto’s in het dossier en de letselbeschrijving.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij aangeefster heeft mishandeld in haar eigen huis en bovendien in het bijzijn van hun toen tienjarige dochter. Dat dochtertje is ongewild getuige geweest hoe haar vader haar moeder bont en blauw sloeg en schopte. Er waren al eerder problemen geweest met verdachte, waardoor aangeefster langere tijd in het bezit was geweest van een Aware-systeem. Aangeefster had dat systeem net een dag voor dit heftige incident ingeleverd. De tienjarige dochter is er tijdens de geweldsexplosie van haar vader echter naar gaan zoeken. Toen zij de Aware-aansluiting niet kon vinden, heeft ze uiteindelijk 112 gebeld. Het is intriest dat zo’n jong meisje getuige is van zulk heftig geweld door haar vader tegen haar moeder en bovendien degene moet zijn die de politie belt.
Aangeefster heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring uiteengezet welke gevolgen dit feit heeft voor haar en voor haar dochter. Aangeefster heeft langere tijd pijn ondervonden en kan tot op heden niet goed slapen. Haar dochter die getuige is geweest, is extra getroffen, omdat zij voor het incident een hele goede band had met haar vader. Zij waren twee handen op één buik. Zij is het vertrouwen in verdachte dan ook volledig kwijtgeraakt. Ook de andere dochter, die niet direct getuige was van het gebeuren, is bang dat verdachte terug komt. Beide dochters hebben EMDR/traumatherapie om het gebeuren te verwerken.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport over verdachte van de reclassering van 8 september 2020. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een geweldsdelict, maar de reclassering ziet risico’s op het gebied van zijn psychosociaal functioneren en zijn middelengebruik. Verdachte kampte de afgelopen jaren met een cocaïneverslaving en de afgelopen periode heeft dat cocaïnegebruik plaats gemaakt voor speedgebruik. Verdachte heeft inmiddels ambulante behandeling bij Novadic Kentron, maar gedragsverandering blijft uit. Verdachte stelt zich meewerkend en ontvankelijk op, maar concrete stappen die van hem gevraagd worden blijven uit. Verdachte houdt zich wel aan de opgelegde bijzondere voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en geeft aan mee te willen werken aan de hulpverlening. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, een contactverbod met aangeefster, een locatieverbod om bij de woning van aangeefster te komen, het meewerken aan middelencontrole, het meewerken aan een traject van Sterk Huis en het meewerken aan diagnostiek.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie bij het formuleren van de eis uit is gegaan van de poging doodslag. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, namelijk de poging tot zware mishandeling, zal de rechtbank substantieel afwijken van de eis van de officier van justitie.
Conclusie
De rechtbank overweegt dat voor soortgelijke feiten normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die de zeven dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht ruimschoots zou overschrijden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zou dat ook in deze zaak passend zijn. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat het voor de kinderen van verdachte van groter belang is dat in de toekomst een goede relatie met hun vader weer mogelijk is. Daarin vindt de rechtbank het niet passen dat verdachte nu terug naar de gevangenis moet. Met het oog op die toekomst is het belangrijker dat verdachte langdurige en intensieve begeleiding krijgt en een stevige stok achter de deur herhaling voorkomt. Dit alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren een passende sanctie, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 3 jaren met de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.

7.De benadeelde partij

[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste instantie een schadevergoeding gevorderd van € 14.319,02 voor onderhavig feit. Door de verdediging is betoogd dat de post immateriële schadevergoeding voor de shockschade van de dochter van aangeefster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het geen schade is die aangeefster zelf heeft geleden. Formeel zou voor deze post een aparte vordering namens de dochter moeten worden ingediend. [aangeefster] heeft om die reden ter zitting als wettelijk vertegenwoordiger van de dochter alsnog mondeling de vordering voor de shockschade van haar dochter ingediend. De vordering van
[aangeefster]bedraagt, gelet hierop, thans
€ 11.319,02, bestaande uit € 4.319,02 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de door aangeefster verzochte materiele schadevergoeding in het geheel kan worden toegewezen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een matiging van de vordering immateriële schade van aangeefster op zijn plaats is, nu de rechtbank vrijspreekt van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van
€ 7.319,02een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 4.319,02 ter zake van materiële schade en € 3.000,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal het bedrag worden afgewezen.
[naam 1]
Namens heeft [aangeefster] schadevergoeding gevorderd ter zake shockschade voor een bedrag van
€ 3.000,=voor onderhavige feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 3.000,= voor immateriële (shock)schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot voornoemde toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is
omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met aftrek van voorarrest;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de
verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen met daarbij de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [aangeefster] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich niet bevindt aan de [adres] in Tilburg (woonadres van mevrouw [aangeefster] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte meewerkt aan middelencontrole van het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan een traject bij Veilig Thuis en/of Sterk Huis. Het contact met de kinderen zal via deze instanties verlopen;
* dat verdachte meewerkt aan de uitvoering van diagnostisch onderzoek en het daaruit volgend plan van aanpak;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 7.319,02,waarvan € 4.319,02 ter zake van materiële schade en € 3.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] , € 7.319,02te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
71dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 1]van
€ 3.000,=ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] , € 3.000,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
40dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Fleskens en mr. Oskam, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2020.
Mr. Oskam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangeefster] heeft opgezocht en/of
- (vervolgens) met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het gezicht/hoofd heeft gestompt/geslagen, waardoor die [aangeefster] op de grond is gekomen/gevallen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die van die [aangeefster] heeft gestrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Tilburg aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- (meerdere) blauwe plekken in/op het gezicht en/of
- hechtingen in de mondhoek en/of
- een blauw (linker) oor en/of
- (meerdere) blauwe (afweer)plekken op haar arm en/of
- een (blauwe/rode) plek rond/op haar schouder en/of
- een scheur/breuk in haar schouder,
heeft toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal, met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het gezicht/hoofd te stompen/slaan, waardoor die [aangeefster] ten val komt en/of
- (vervolgens) (terwijl die [aangeefster] op de grond ligt) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die van die [aangeefster] te trappen en/of te schoppen,;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster]
- met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het gezicht/hoofd heeft
gestompt/geslagen, waardoor die [aangeefster] op de grond is gekomen/gevallen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die van die [aangeefster] heeft gestrapt en/of geschopt,,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van het meer subsidiaire feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 11 november 2020;
- de aangifte van [aangeefster] , opgenomen op pagina 31 e.v. van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland en West-Brabant met dossiernummer 2019274099;
- het proces-verbaal van bevindingen studioverhoor [naam 1] , opgenomen op pagina 158 e.v. van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland en West-Brabant met dossiernummer 2019274099;
- Brief forensisch geneeskundige Gan in het kader van een forensisch geneeskundig onderzoek, opgenomen op pagina 55 e.v. van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland en West-Brabant met dossiernummer 2019274099.