ECLI:NL:RBZWB:2020:5804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
02-106602-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 19 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen telen van 641 hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de hennepkwekerij, door toegang te verlenen en zorg te dragen voor de planten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van medeplegen, omdat de bijdrage van de verdachte aan de feiten van voldoende gewicht was. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een werkstraf van 160 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat leidde tot een matiging van de werkstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/106602-18
vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1970 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres van verdachte]
raadsman mr. H.A. van der Hout, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2020, waarbij de officier van justitie mr. G. Oosterveld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit, dan wel dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest;
2. samen met een of meer anderen 641 hennepplanten en 3 hennepstekken heeft geteeld, althans aanwezig heeft gehad, dan wel dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan haar ten laste gelegde feiten (beide in de primaire variant) heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om verdachte vrij te spreken van feit 2 primair en subsidiair. Zij stelt subsidiair dat verdachte hooguit medeplichtig is geweest aan de hennepteelt.
Ten aanzien van feit 1 wordt gesteld dat verdachte hooguit medeplichtig is geweest aan diefstal van elektriciteit. De medeplichtigheid ten aanzien van beide feiten ziet op het enkel toelaten van onbekend gebleven personen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten ten aanzien van feit 1 en 2
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank het volgende voldoende komen vast te staan.
Op 7 maart 2018 is aan het adres [Adres] een onderzoek ingesteld, waarbij in een loods op het erf van dit adres een in werking zijnde hennepkwekerij, bestaande uit een drietal kweekruimtes, werd aangetroffen. In deze ruimtes stonden 641 hennepplanten en 3 hennepstekken. Dat het hennep betrof, werd door een van de ter plaatse aanwezige verbalisanten vastgesteld.
Na onderzoek van de stroomvoorziening van de hennepkwekerij werd geconstateerd dat deze illegaal werd afgenomen. Verschillende zegels bleken te zijn vervalst. Zegels van [Naam 1] beginnen altijd met een ‘D’ in het serienummer.
Tijdens de doorzoeking in de woning aan voormeld adres werden in een dressoir onder meer drie opengeknipte zegels aangetroffen die werden herkend als zegels die op een meterkast behoren te zitten. De aangetroffen zegels waren voorzien van een letter ‘D’.
Ook bleek tijdens onderzoek dat een van de aardlekschakelaars was omgezet. Boven de hoofdzekeringen waren drie draden bijgeplaatst, die vervolgens door de inrichtingskast, achter de slimme meter werden geleid, zonder dat deze afgenomen elektriciteit door de meter werd geregistreerd. De draden werden via een zijdoorgang in de bijgeplaatste unit geleid en waren aangesloten op de aardlekschakelaar. Vanaf de schakelaar werd deze elektriciteit door de dikke elektriciteitskabel naar de hennepkwekerij in de achtergelegen loods geleid.
Het op een in een van de kweekruimtes gevonden colaflesje aangetroffen DNA bleek afkomstig te zijn van verdachte.
Verdachte heeft personen toegang verschaft om de hennepkwekerij op te bouwen. Zij had toegang tot de loods, was daar dagelijks aanwezig en voorzag de hennepplanten van water. Ook was haar taak het spuiten tegen luis en meeldauw. Het oogsten werd door andere personen dan verdachte gedaan. Zij hield telefonisch contact met deze personen wanneer zij konden komen. Ook heeft zij een persoon toegelaten die iets in de meterkast heeft gedaan. Zij heeft de originele zegels die op de energiemeter hadden gezeten in het dressoir in de woning gelegd.
Ten aanzien van feiten 1 en 2: is sprake van medeplegen of medeplichtigheid?
Hoewel op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet is komen vast te staan wie de andere persoon of personen zijn die naast verdachte betrokken zijn geweest bij de hennepkwekerij en de illegale afname van elektriciteit, gaat de rechtbank er gelet op de omvang, de professionaliteit van de kwekerij, de inrichting van de meterkast en de verklaring van verdachte van uit dat er naast verdachte in ieder geval één ander persoon betrokken is geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rol van verdachte moet worden geduid als die van medepleger dan wel van medeplichtige.
Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat voor de kwalificatie medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking is vereist.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan daarvan slechts sprake zijn als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of een bijdrage van voldoende gewicht is, kan de rechter onder andere rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, maar kan ook worden geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het delict.
Uit de feiten die de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, blijkt dat de hennepkwekerij met de hulp van verdachte tot stand is gekomen. Zij heeft niet alleen (telkens) de toegang tot de loods verschaft, maar is zelf aanwezig geweest in de loods en heeft daar de hennepplanten voorzien van water en heeft tegen luis en meeldauw gespoten.
Ook heeft zij de toegang tot de meterkast verschaft, zodat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal kon worden afgenomen, en heeft zij de uit deze meterkast afkomstige zegels in de woning weggelegd. Door de teelt van de hennepplanten heeft verdachte vervolgens ook gebruik heeft gemaakt van de illegaal afgenomen elektriciteit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aldus een essentiële rol vervuld, die van wezenlijk belang is geweest om de feiten te kunnen plegen. Zonder haar was er geen hennepkwekerij opgebouwd, was de hennepkwekerij niet in werking gebleven en had de elektriciteit niet illegaal kunnen worden afgenomen. De bijdrage die verdachte aan de hennepkwekerij en de illegale afname van elektriciteit heeft geleverd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat ten aanzien van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten sprake is van medeplegen. Het verweer dat verdachte hooguit medeplichtige is, wordt daarom verworpen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zowel feit 1 als feit 2 tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 7 maart 2018 te Tholen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een
elektriciteitsnetwerk
heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit,
toebehorende aan [Naam 1]
waarbij verdachte en
haarmededader(s) die weg te nemen
elektriciteitonder hun bereik hebben gebracht door middel van
verbreking;
2. primair
op 7 maart 2018 te Tholen
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld (in een pand aan [Adres]
een hoeveelheid van (in totaal)
641 hennepplanten en 3 hennepstekken,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en daarmee een first offender is. Daarnaast wordt gewezen op de ouderdom van de feiten. Verzocht wordt om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bij bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de feiten is hooguit een werkstraf voor de duur van 120 tot 180 uren passend en indien meer bewezen is, dan is een werkstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 6 maanden passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in een professioneel ingerichte ruimte, en voorts aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking.
Hennepteelt is direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit en levert schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid.
Al met al zijn dit ernstige feiten.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit volgt dat zij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten werkzaam was in de beveiligingsbranche. Desondanks heeft zij zich schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht dat een strafverzwarende omstandigheid.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 31 maart 2020 blijkt dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank betrekt verder bij het bepalen van de strafmaat de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank houdt tot slot rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zij stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen.
In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 7 maart 2018, te weten de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld.
De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde datum, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim acht maanden overschreden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt, in geval van overschrijding van de redelijke termijn tot twaalf maanden, tien procent van de straf afgetrokken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de rol van verdachte. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal zij de werkstraf matigen tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast acht zij passend en geboden om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De voorwaardelijke straf vormt een stok achter de deur, waarmee de rechtbank verdachte ervan probeert te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 (tachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 1.00 stuks horloge; G1854342;
* 1.00 stuks horloge; G1854343.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2020.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 7 maart 2018 te Tholen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een eletriciteitsnetwerk
heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [Naam 1] in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 7 maart 2018 te
Tholen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitswerk
heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam 1] in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die één of meer onbekend gebleven
personen en/of verdachte,en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht
door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 7 maart 2018
te Tholen
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door het pand
alwaar zich voornoemd elektriciteitswerk zich bevond voor de teelt/het kweken
van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
zij op of omstreeks 7 maart 2018 te Tholen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan [Adres]
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
641 hennepplanten en/of 3 hennepstekken, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 7 maart 2018 te Tholen
met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
in een pand aan [Adres] een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 641 hennepplanten en/of 3 hennepstekken, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e)
misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 7 maart 2018 te Tholen, in elk geval
in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten
ter beschikking te stellen.

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018048349 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur (ZB), team water (ZB), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 579.
Ten aanzien van feit 1 en 2
I. Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 19 juni 2018, pagina 375 tot en met 377, met bijgevoegde fotobladen op pagina 381 tot en met 395 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 7 maart 2018 stelden verbalisanten een onderzoek in aan het adres [Adres] . Bij dit onderzoek werd gebruikgemaakt van een infraroodcamera waarmee temperatuurverschillen kunnen worden waargenomen. Een van de verbalisanten zag een afwijkende warmtebron aan de achterzijde van een bijgebouw op het erf van de woning op voormeld adres. Dit gebouw betrof een loods en bleek als duivenhok in gebruik te zijn. Op de plaats waar de warmtebron werd waargenomen, lag een grote hoeveelheid houtblokken en stronken opgestapeld tegen de wand van de loods. Aan de achterzijde van de loods voelden verbalisanten een warme luchtstroom vanaf de houtstapel komen. In deze stroom werd een hennepgeur geroken. De warme lucht kwam vanuit een gat in de grond.
Aan de rechterzijde in de loods (duivenhok) was een trap zichtbaar, die toegang gaf tot de eerste verdieping. Aan de linkerzijde van deze eerste verdieping waren
meerdere duivenhokken zichtbaar. Hierin waren hoorbaar duiven aanwezig.
Een van de verbalisanten zag halverwege deze eerste verdieping meerdere gebruikte
koolstoffilters staan. Tevens zag hij gebruikte droogrekken en meerdere emmers/tonnen met daarin hennepresten.
Tegen de achterwand van de eerste verdieping was een luik in de vloer zichtbaar. Dit luik was met katrollen aan het plafond gemonteerd. Na het openen van dit luik werd een trap aangetroffen, die wederom naar de begane grond terug leidde. In deze ruimte werd, verdeeld over drie ruimtes, een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
De eerste twee kweekruimtes waren volledig ingericht als hennepkwekerij. In de eerste kweekruimte stonden 342 hennepplanten en in de tweede kweekruimte stonden 299 hennepplanten. De derde kweekruimte was volledig ingericht als hennepstekkerij, waarin 3 hennepstekken werden aangetroffen.
Een van de verbalisanten constateerde op grond van zijn kennis en ervaring dat het hennepplanten waren. De hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door een
fraude-inspecteur, werkzaam bij [Naam 1] , waarbij is geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
II. Het proces-verbaal aangifte [Naam 2] , namens [Naam 1] , van 13 maart 2018, pagina 547 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van diefstal van elektriciteit, gepleegd aan de [Adres]
III. Het schriftelijk stuk, inhoudende de aangifte van [Naam 2] , namens [Naam 1] van 12 maart 2018, pagina 549 en 550 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[Naam 1] heeft met [Medeverdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [Adres]
Door een specialist van [Naam 3] , de serviceprovider van [Naam 1] is een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in bovengenoemd perceel.
De verzegeling van de aansluitkast was vervalst, de aanwezige zegels zijn wel van
hetzelfde fabricaat als [Naam 1] maar met een andere nummeropdruk, zegels van [Naam 1] beginnen altijd met een D in het serienummer. De zegel van het klemmendeksel was ook vervalst. Deze was met een combinatietang dicht genepen.
Na het openen van aansluitkast van [Naam 1] in de meterkast werd gezien dat op de bovenzijde van de hoofdautomaten in de aansluitkast een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de meter om en voorzag de kwekerij van spanning. Hierdoor werd het verbruik van de drie kweekruimten waar hennep in werd gekweekt niet gemeten.
Door een illegale aansluiting, is het mogelijk meer vermogen af te nemen dan dat contractueel is overeengekomen. Daardoor werd schade en hinder veroorzaakt aan [Naam 1] , omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Contractueel was er een aansluiting van 3 x 25 AMR, nu was er een aansluiting van 3 x 50 AMR. De diefstal heeft plaatsgevonden in de periode van 2 maart 2016 tot en met 7 maart 2018.
IV. Het proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2018, pagina 400 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op de rij van de aardlekschakelaars was de linker aardlekschakelaar omgezet. Ter hoogte van deze rij schakelaars bevond zich ook de bij geplaatste unit. De verbalisant zag dat de aardlekschakelaar van deze unit normaal geactiveerd was.
Tijdens het onderzoek van de meterkast door de fraude-inspecteur [Naam 4]
zag de verbalisant op diens aanwijzing dat de bij geplaatste unit van stroom werd voorzien vanuit de hoofdtoevoer van elektriciteit in de woning. De verbalisant zag dat boven de hoofdzekeringen drie draden waren bijgeplaatst, die vervolgens door de inrichtingskast, achter de slimme meter werden geleid, zonder dat deze afgenomen elektriciteit door de meter werd geregistreerd. De verbalisant zag dat de draden via een zij doorgang in de bijgeplaatste unit werden geleid en aangesloten waren op de aardlekschakelaar. Vanaf de schakelaar werd deze elektriciteit door de dikke elektriciteitskabel naar de hennepkwekerij in de achtergelegen loods geleid.
V. Het proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2018, pagina 421 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 8 maart 2018 vond een doorzoeking in de woning aan de [Adres] plaats. In de woonkamer stond een dressoir met daarin lades. In een van de lades lag een doos waarin na opening drie zekeringen van 25 ampère en drie opengeknipte zegels lagen. Deze zegels werden herkend als zegels die op een meterkast behoren te zitten. Verbalisant is bekend dat deze zegels alleen mogen worden opengeknipt door daartoe gemachtigde personen, zoals de netbeheerder en monteurs.
VI. Het proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2018, pagina 423 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Verbalisant zag dat de twee gebruikte en losgeknipte zegels waren voorzien van een letter ‘D’.
VII. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [Verdachte] van 29 maart 2018, pagina 359 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik heb de originele zegels die op de energiemeter hadden gezeten in de dressoirkast gelegd. Ik had deze van die mannen gekregen.
VIII. Het proces-verbaal sporenonderzoek van 8 maart 2018, pagina 410 en 411 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 7 maart 2018 is in de loods, gelegen aan de [Adres] , een forensisch sporenonderzoek verricht en zijn sporen veiliggesteld. In kweekruimte één werd op de vloer een half vol flesje Coca Cola Zero aangetroffen waarvan de drinkopening werd bemonsterd op DNA-speekselsporen (SIN AALF9331NL).
IX. Het rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte van het NFI van 24 september 2018 (los):
Aan het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte [Verdachte] is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA-profiel verkregen. DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AALF9331NL#01 kan afkomstig zijn van verdachte [Verdachte]
X. De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2020:
Ik was dagelijks aanwezig op het adres en voorzag de hennepplanten van water. Ook was mijn taak het spuiten van luis en meeldauw. De twee personen die de hennepkwekerij hebben opgebouwd, hebben een persoon meegenomen die iets in de meterkast heeft gedaan. Ik heb deze personen binnengelaten. Het oogsten werd door andere personen dan ik gedaan. Ik had telefonisch contact met hen wanneer zij konden komen.