ECLI:NL:RBZWB:2020:5703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
02/700077-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade in Middelburg

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 13 maart 2017 in Middelburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige aanval heeft gepleegd op het slachtoffer, waarbij hij met een stalen buis heeft geslagen en het slachtoffer meermalen heeft geschopt en geslagen, zelfs toen deze op de grond lag. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en de medeverdachte als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, gezien de grote kans op zwaar lichamelijk letsel bij het gebruik van een slagwapen. Bovendien was er sprake van voorbedachten rade, aangezien de verdachte en de medeverdachte voorafgaand aan de aanval plannen hadden gemaakt en zich hadden voorzien van wapens. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,-- aan immateriële schade aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700077-17
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboorte dag verdachte] 1998 te [Geboorte plaats verdachte] ,
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2020, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Middelburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen naar die [Slachtoffer] is/zijn gegaan en/of (vervolgens) die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- omver heeft geduwd en/of
Terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag
- met geschoeide voet met kracht tegen/op het hoofd en/of in de nek heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- met kracht met (een) buis/buizen/pijp(en)/stang(en), althans (een) hard€ voorwerp(en), tegen/op het hoofd en/of de rug en/of de heup(en), althans op het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of
- met kracht met de vuist(en) tegen/op het hoofd en/of de rug en/of de heup(en), althans het lichaam, heeft/hebben geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Middelburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] omver te duwen en/of te schoppen en/of te trappen en/of met (een) buis/buizen/pijp(en)/stang(en), althans (een) harde voorwerp(en), en/of met vuist(en) te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Middelburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] omver te duwen en/of te schoppen en/of te trappen en/of met (een) buis/buizen/pijp(en)/stang(en), althans (een) harde voorwerp(en), en/of met vuist(en) te slaan en/of te stompen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [Slachtoffer] , de letselinformatie, de deels bekennende verklaring van medeverdachte [Medeverdachte] , de getuigenverklaringen van [Getuigen] , [Getuigen] , [Getuigen] , [Getuigen] en [Getuigen] , en ten slotte ook de verklaring van verdachte bij de politie. Door te handelen zoals verdachte en [Medeverdachte] hebben gedaan hebben zij het voorwaardelijke opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 17 maart 2017 heeft [Slachtoffer] aangifte gedaan van een incident op
13 maart 2017 te Middelburg. Hij heeft verklaard dat hij die dag had afgesproken met [Getuigen] in de parkeergarage van de [supermarkt] te Middelburg naar aanleiding van een ruzie die zij zouden uitpraten. Aangever is samen met twee vrienden naar de parkeergarage gegaan en daar aangekomen kwam er een groep van ongeveer 15 jongens de garage binnengelopen, waaronder verdachte, zijnde de broer van [Getuigen] , en een voor aangever op dat moment onbekende jongen, naar later bleek medeverdachte [Medeverdachte] . Aangever is door verdachte naar de grond geduwd. Aangever wordt vanaf dat moment door beide jongens hard geslagen en geschopt over heel zijn lichaam en hij heeft hierdoor hevige pijn ervaren. Op enig moment zag aangever dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] beiden een stalen pijp vast hadden waarmee zij hem op zijn rug hebben geslagen. Nadat een omstander riep dat ze moesten stoppen, zijn de geweldshandelingen even gestopt, maar vrij snel daarna is aangever opnieuw op de grond geduwd door verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] , en is vervolgens wederom meermalen met kracht geslagen, zeker acht keer op zijn lichaam en twee keer op het hoofd. Ook is hij nog een aantal keer met een stalen buis geslagen. [1]
Uit de medische verklaring van de GGD blijkt dat aangever diverse kneuzingen met schaafwonden heeft opgelopen in de hals, onder en boven in de rug, links in de flank en op de linker schouder. Daarnaast is er nog een huidwond met zwelling geconstateerd boven het rechteroog. [2] Het dossier bevat daarnaast kleurenfoto’s waarop het letsel te zien is. [3]
Verdachte heeft bekend dat hij aangever een paar keer heeft geduwd en op de grond heeft gegooid. [4] Daarna heeft hij aangever verschillende keren getrapt, waarbij aangever werd geraakt op de zijkant van zijn lichaam [5] , en zijn rug en heup [6] . Verder heeft verdachte verklaard dat zowel hij alsook [Medeverdachte] een stalen buis hebben vastgehad. [7] Medeverdachte [Medeverdachte] heeft bekend dat hij aangever heeft geslagen in zijn nek en op zijn hoofd en heeft geschopt tegen zijn rug. [8] Verdachte heeft ontkend dat met de buizen is geslagen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever dat hij door verdachte en de medeverdachte is geslagen met een stalen buis steun vindt in objectieve bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [Getuigen] verklaard dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] een stalen buis uit zijn woning hebben meegenomen en bij terugkomst zouden verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] hebben gezegd dat zij aangever daarmee op zijn rug en heup hadden geslagen. [9] Getuige [Getuigen] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] met ijzeren pijpen tegen aangever aan het slaan waren. [10] Getuige [Getuigen] heeft verklaard dat aangever door twee jongens hard in elkaar is geslagen en getrapt en dat hij ook met een stalen pijp is geslagen. [11] Getuige [Getuigen] , behorende bij de “groep” van verdachte, heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] een buis in hun handen hadden en dat het leek op een aluminium buis. Hij zag dat aangever met deze buizen op zijn benen en in de omgeving van zijn heupen werd geslagen. [12] [Getuigen] , de zus van verdachte, heeft verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte [Medeverdachte] aangever met een stalen buis heeft geslagen. [13] Daarnaast past het letsel zoals hiervoor omschreven en te zien op de foto’s, meer specifiek de geconstateerde kneuzingen op met name de linkerflank, de rug en het schouderblad bij een confrontatie met een slagwapen zoals bijvoorbeeld een metalen buis. De verklaring van verdachte dat hij hier niet mee heeft geslagen, volgt de rechtbank gelet op voornoemde bewijsmiddelen dan ook niet.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij aangever en of hij handelde met voorbedachten rade.
Opzet
De rechtbank overweegt dat wanneer iemand op een ander persoon inslaat met een metalen buis, de kans op zwaar lichamelijk letsel dusdanig groot is dat het niet anders kan dan dat dergelijk letsel ook beoogd wordt door de dader. Daarmee acht zij bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Voorbedachten rade
Aangaande de voorbedachten rade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Een en ander is in lijn met de vaste jurisprudentie.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte, alsook medeverdachte [Medeverdachte] , zich de problemen van zijn zus erg aantrok en dat (kennelijk) de intentie bij hen bestond om aangever aan te pakken. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij en medeverdachte [Medeverdachte] aanvankelijk naar de school van de zus van verdachte zouden gaan omdat zij daar opgewacht zou worden. Toen de zus aangaf dat er meerdere mensen zouden zijn, mogelijk met wapens, hebben verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] geadviseerd om de locatie van de ontmoeting te wijzigen naar de [supermarkt]. [14] Daarbij komt dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] voorafgaand aan de ontmoeting in de parkeergarage de woning van [Getuigen] hebben bezocht en zichzelf hebben voorzien van slagwapens. Deze feiten en omstandigheden getuigen naar het oordeel van de rechtbank van een vooropgezet plan tot een doelgerichte strafexpeditie. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is, mede gelet op het tijdsverloop, niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer] op 13 maart 2017 te Middelburg bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 maart 2017 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen naar die [Slachtoffer] is gegaan en vervolgens die [Slachtoffer] meermalen,
- omver heeft geduwd en
terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag
- met geschoeide voet met kracht in de nek heeft geschopt en
- met kracht met buizen, tegen de rug en de heupen heeft geslagen en
- met kracht met de vuist(en) tegen het hoofd en de rug en de heup(en) heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (35 dagen) en een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. In de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft zij opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De officier van justitie vindt toepassing van het jeugdstrafrecht thans niet van toepassing, ook gelet op een eerdere veroordeling waarbij het volwassenenstrafrecht werd toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft al dan niet toepassing van het jeugdstrafrecht. In de bepaling van de strafmaat dient rekening gehouden te worden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met overschrijding van de redelijke termijn. Ook dient te worden meegewogen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds van kracht is.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het strafdoel vergelding. Aan het strafdoel preventie is al tegemoet gekomen door de bijzondere voorwaarden die zijn gesteld bij de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. In dit strafdoel wordt door de verdediging geen aanleiding gezien voor een aanvullende straf of een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever door hem meermalen te schoppen en te slaan, ook toen aangever op de grond lag. Ook is hij door hen verschillende keren met een metalen buis geslagen. Verdachte en de mededader hebben deze aanval van te voren gepland omdat zij aangever duidelijk wilden maken dat hij het zusje van verdachte met rust moest laten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich op deze wijze in het conflict van zijn zusje met verdachte heeft gemengd, in een ‘2 tegen 1’-situatie met veel geweld en een slagwapen. Verdachte had hierin een andere keuze moeten en kunnen maken.
Daar komt bij dat aangever in een voor iedereen toegankelijke parkeergarage door verdachte en medeverdachte (onder medebrenging van een grote groep vrienden) is aangevallen. Hierdoor konden willekeurige passanten worden geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte en de mededader, waardoor het algemeen veiligheidsgevoel is aangetast.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 26 februari 2019 is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld. Omdat het onderhavige feit is gepleegd vóór dit vonnis zal de rechtbank in de bepaling van de strafmaat rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
In de reclasseringsrapporten die op 5 april 2017 en 1 mei 2017 zijn opgemaakt in verband met deze zaak is naar voren gebracht dat verdachte in die periode erg gespannen was, omdat hij door een groep werd bedreigd. Verdachte ziet in dat zijn agressie samenhangt met de problemen en angsten die hij in de maanden daarvoor heeft ondervonden. Het feit dat hij beschikt over beperkte copingvaardigheden heeft bijgedragen aan het ontstaan van delictgedrag. Het feit dat sprake was van een deels negatief sociaal netwerk van vrienden en kennissen heeft eveneens bijgedragen aan het ontstaan van het delictgedrag. Verdachtes leven is op dat moment in disbalans en het lukt hem onvoldoende om hier zelfstandig verandering in aan te brengen. De reclassering heeft in die rapporten geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
In een later rapport van 8 februari 2019 heeft de reclassering geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij te stellen bijzondere voorwaarden. Op basis van de dan beschikbare informatie kon de reclassering niet adviseren over het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht.
In de strafzaak van het vonnis van 26 februari 2019 zijn eveneens rapportages opgesteld, door de reclassering (6 oktober 2017) en door een psycholoog (19 december 2017), alsmede een verslag van een voorgeleidingsconsult door een psychiater (5 oktober 2017). Deze stukken zijn in het onderhavige dossier gevoegd. Volgens de psychiater zijn er aanwijzingen voor een gemengd affectief beeld van depressieve en angstige kenmerken bij een adolescent die steeds verder is vastgelopen in zijn leven. Volgens de psycholoog is sprake van een persoonlijkheid met vermijdende en afhankelijke trekken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het op dit moment goed met hem gaat. Hij heeft zijn rijbewijs gehaald en hij heeft sinds twee maanden een nieuwe baan als logistiek medewerker. Hij heeft nu twee jaar een relatie met zijn vriendin en dat gaat goed. Hij woont op dit moment bij zijn moeder, maar hij wil zelfstandig gaan wonen en is op zoek naar een woning. Hij is naar eigen zeggen in de afgelopen drie jaar veel veranderd.
Toepassing jeugdstrafrecht
Blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft zijn leven op dit moment, ten opzichte van 2017, een positieve wending genomen en lijkt de eerdere disbalans waarover de reclassering spreekt doorbroken te zijn. Het hebben van een baan en een bestendige relatie en het zoeken naar zelfstandige woonruimte zijn zaken die passen bij de leeftijd van verdachte. Gelet hierop en op het feit dat in het vonnis van 26 februari 2019 – dat ziet op strafbare feiten gepleegd in september 2017 – evenmin het jeugdstrafrecht is toegepast, ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is in verzekering gesteld op
4 april 2017. Dit brengt met zich mee dat met inachtneming van de redelijke termijn een eindvonnis gewezen had moeten worden op uiterlijk 4 april 2019. Nu het eindvonnis pas op 5 maart 2020 is gewezen is de redelijke termijn met bijna een jaar overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Straf
De rechtbank acht, gezien de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de ruime overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden. Zij ziet geen aanleiding daarnaast nog een taakstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

7.De benadeelde partij

[Slachtoffer] vordert ten aanzien van het feit € 500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voor toewijzing gereed ligt. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering tot immateriële schadevergoeding is in het voegingsformulier d.d. 18 april 2017 gemotiveerd. De benadeelde partij ervaart als gevolg van het feit psychische klachten, te weten angst om naar buiten te gaan en om alleen thuis te zijn. De benadeelde partij heeft voorts lichamelijke klachten die hem hebben verhinderd om naar school, zijn bijbaantje en zijn stageplek te kunnen gaan. De vordering is niet onderbouwd met medische stukken of uitspraken in vergelijkbare zaken. De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijk incident voor aangever een heftige gebeurtenis is geweest. Gevoelens van angst en onveiligheid die daaruit voortvloeien zijn dan ook aannemelijk. De rechtbank acht de vordering derhalve toewijsbaar, ook nu de hoogte daarvan in overeenstemming is met hetgeen in soortgelijke zaken als schadevergoeding wordt toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 13 maart 2017.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens aangever hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen rente is daarbij inbegrepen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 303 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 35 (vijfendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt vast dat verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] een bedrag van € 500,--, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] , € 500,-- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
13 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 (tien) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H.. Hamburger, voorzitter, mr. I.M. Josten en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2020.
Mrs. I.M. Josten en R.J.H. van der Linden zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, dossiernummer [dossiernummer] .
2.De letselbeschrijving, opgemaakt op 7 april 2017 door [verbalisant] , pagina 41.
3.Kleurenfoto’s van het letsel op pagina’s 26, 27, 29, 31, 32 en 33.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 4 april 2017, pagina 97, eerste alinea.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 5 april 2017, pagina 107, tiende en laatste alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 12 april 2017, pagina 114, laatste alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 5 april 2017, pagina 107, zevende alinea.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte] van 4 april 2017, pagina 138, eerste en tweede alinea.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Getuigen] van 6 april 2017, pagina 84, de op één na laatste en laatste alinea, en pagina 85, eerste alinea.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuigen] van 21 maart 2017, pagina 61.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuigen] van 22 maart 2017, pagina 62, laatste alinea.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuigen] van 5 april 2017, pagina 82, laatste alinea.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuigen] van 5 april 2017, pagina 171, negende en laatste alinea, en pagina 172, tweede alinea.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte] van 4 april 2017, pagina 137, laatste alinea en pagina 138, eerste alinea.