ECLI:NL:RBZWB:2020:5681

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
02-262645-19, 02-249064-19, 02-007781-20 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling en belediging met vrijspraak voor ontuchtige handelingen

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, belediging van een politieagent en het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte, geboren in 1979 en verblijvende in een Forensisch Psychiatrische Afdeling, werd beschuldigd van het steken van [Slachtoffer 1] met een mes op 2 november 2019, wat resulteerde in oppervlakkige verwondingen. De officier van justitie eiste een veroordeling voor poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood en sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat het steken met een mes een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van belediging van een politieagent, [Naam 4], door hem uit te schelden voor "kankerjong". De rechtbank oordeelde dat deze belediging wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de andere beledigende woorden die zij had geuit, omdat deze niet als beledigend waren ervaren door de agent. Ten aanzien van de beschuldiging van ontuchtige handelingen bij [Slachtoffer 2], die destijds minderjarig was, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet werd ondersteund door ander bewijs.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 227 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De benadeelde partij [Slachtoffer 1] kreeg een schadevergoeding toegewezen, terwijl de vordering van [Slachtoffer 2] werd afgewezen omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02/262645-19; 02/249064-19; 02/007781-20 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedag verdachte] 1979 te [Geboorteplaats- en Land verdachte]
thans verblijvende te Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) De Mare, 4661 AA Halsteren, Hoofdlaan 8,
raadsman: mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging inzake parketnummer 02/007781-20 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/262645-19
heeft geprobeerd [Slachtoffer 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel bij hem te veroorzaken door hem met een mes in zijn rug en vlak onder zijn oksel te steken.
02/249064-19
een hoofdagent van de politie tijdens zijn werk heeft beledigd door hem uit te schelden voor “homo”, “flikker” en “kankerjong”.
02/007781-20
seksuele handelingen heeft verricht bij [Slachtoffer 2] , die toen nog geen 16 jaar oud was, bestaande uit het betasten en het in haar mond nemen van zijn penis.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/262645-19 primair en subsidiair
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes tweemaal in de romp van [Slachtoffer 1] heeft gestoken, wat volgens haar een poging tot doodslag oplevert. Iedereen weet dat een messteek in de romp vaatletsel en letsel aan de longen tot gevolg kan hebben. Door met een mes meerdere malen in de romp te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat [Slachtoffer 1] door haar handelen had kunnen komen te overlijden.
02/249064-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde belediging van de politieagent heeft begaan. Zij verwijst daarbij naar de bewijsmiddelen in het dossier.
02/007781-20
De officier van justitie acht voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, waaruit blijkt dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij de destijds vijftien jaar oude [Slachtoffer 2] (hierna: [Slachtoffer 2] ) in de tenlastegelegde periode. [Slachtoffer 2] heeft geen reden voor het afleggen van een leugenachtige verklaring en zijn verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/262645-19 primair en subsidiair
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft bekend [Slachtoffer 1] tweemaal in zijn romp te hebben gestoken met een mes. Zij dient echter te worden vrijgesproken van zowel de tenlastegelegde poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling. Verdachte stak met opzet niet diep, op een plaats waar weinig risico is op zwaar lichamelijk letsel, laat staan op overlijden. Door het steken met het mes op deze wijze is er ook geen sprake van voorwaardelijke opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
02/249064-19
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de belediging van de politieagent door het gebruik van het scheldwoord “kankerjong”. Verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de bewoordingen “homo” en “flikker”, aangezien uit het proces-verbaal van bevindingen van de politieagent blijkt dat hij deze woorden niet als beledigend heeft ervaren.
02/007781-20
De verdediging bepleit vrijspraak ten aanzien van het plegen van ontuchtige handelingen bij [Slachtoffer 2] wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdenking is enkel gebaseerd op de verklaring van [Slachtoffer 2] , die redenen kan hebben voor het afleggen van een leugenachtige verklaring over dit onderwerp. Verdachte is heel stellig in haar ontkenning en haar verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/262645-19 primair en subsidiair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [Slachtoffer 1] tweemaal met een mes heeft gestoken in zijn romp, te weten op de rug ter hoogte van het linker schouderblad en in de linker flank onder de linker oksel. Als gevolg hiervan heeft [Slachtoffer 1] oppervlakkige huidbeschadigingen opgelopen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte [Slachtoffer 1] heeft geprobeerd van het leven te beroven. Uit haar gedrag, te weten het steken met een mes op de rug ter hoogte van het schouderblad en onder de oksel, wat tot oppervlakkige huidbeschadigingen heeft geleid, kan niet het opzet op de dood van [Slachtoffer 1] worden afgeleid, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank acht de kans dat door dit steken [Slachtoffer 1] dodelijk kon worden getroffen niet aanmerkelijk. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zowel het schouderblad als de linker flank (onder de oksel) zijn kwetsbare plekken van het lichaam, omdat daar pezen en spieren lopen die hadden kunnen worden geraakt. Door in de rug ter hoogte van het schouderblad en in de linker flank (onder de oksel) te steken, ontstond de aanmerkelijke kans dat [Slachtoffer 1] als gevolg van dat steken zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Verdachte heeft bewust gestoken en hiermee bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
02/249064-19
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van de politieagent door het gebruik van het scheldwoord “kankerjong”.
De rechtbank volgt het verweer van de verdediging dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de politieagent blijkt dat hij de overige door verdachte geuite bewoordingen, te weten “homo” en “flikker”, niet als beledigend heeft ervaren. Zij spreekt verdachte dan ook partieel vrij ten aanzien van het gebruik van deze woorden.
02/007781-20
Op 12 oktober 2018 heeft [Slachtoffer 2] aan de orthopedagoog van school, [Naam 1] , verteld dat enkele jaren geleden een vrouw zijn broek opendeed en dat ze vervolgens seksuele handelingen bij hem verrichtte. Dit had plaatsgevonden in het huis van zijn vader aan [Adres van naam 3] , waar hij drie à vier jaar geleden voor het laatst was geweest. Vervolgens heeft er een gesprek plaatsgevonden met zijn ouders, waarna zijn moeder,
[Naam 2] , namens hem aangifte heeft gedaan.
Tijdens het studioverhoor bij de politie heeft [Slachtoffer 2] een verklaring afgelegd over het gebeuren. Hij heeft verklaard dat hij een jaar of twee geleden bij zijn vader thuis was en dat verdachte daar toen ook was. Ze raakte hem aan op plekken waar hij dat niet wilde. Zo wreef zij over zijn broek ter hoogte van zijn penis. Vervolgens opende ze zijn broek en trok ze hem af. Hierna deed ze zijn penis in haar mond en begon ze eraan te zuigen. Daarna heeft ze nog een keer zijn penis uit zijn broek gehaald en hier met haar handen aan gezeten.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van 1 juli 2020 verklaard dat zij geen seksuele handelingen bij de destijds vijftienjarige [Slachtoffer 2] heeft verricht.
In zedenzaken komt het vaak voor dat de verklaring van het slachtoffer heel anders is dan die van de verdachte die de beschuldiging ontkent. Ook hier is dit het geval. De strafwet verlangt dan dat er ook andere bewijsmiddelen zijn dan de aangifte waarmee het misdrijf kan worden bewezen. Dit steunbewijs ontbreekt in deze zaak. De beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte blijven nu (als onverenigbaar) tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
De verklaring van [Slachtoffer 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van zijn vader, [Naam 3] , en de orthopedagoog, [Naam 1] . Zij hebben beiden verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij [Slachtoffer 2] zou hebben verricht. Deze verklaringen gaan steeds over wat [Slachtoffer 2] tegen hen heeft verteld. Deze verklaringen kunnen daarom niet het vereiste steunbewijs opleveren. De bron van deze verklaringen is steeds dezelfde als de verklaring die moet worden ondersteund, namelijk de verklaring van [Slachtoffer 2] zelf.
Concluderend is er naast de twee tegenover elkaar staande verklaringen van [Slachtoffer 2] en verdachte geen ondersteunend bewijs, waardoor er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het haar tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/262645-19, subsidiair
op 2 november 2019 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Slachtoffer 1] met een mes in de rug en vlak onder zijn oksel, althans meermalen in de romp, te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
02/249064-19
op 16 oktober 2019 te Roosendaal opzettelijk een ambtenaar, te weten [Naam 4] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem
hetwoord toe te voegen: "kankerjong".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De verdediging heeft met betrekking tot het incident met [Slachtoffer 1] aangevoerd dat er sprake was van noodweer(exces) en dat het feit dan wel verdachte daarom niet strafbaar is. Volgens verdachte was het juist [Slachtoffer 1] die haar aanviel, door haar met een mes te bedreigen en terwijl hij bovenop haar zat haar keel dicht te knijpen. Verdachte heeft het mes van [Slachtoffer 1] weten af te pakken en hem ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tweemaal met een mes in de rug gestoken. De verklaring van [Slachtoffer 1] is ongeloofwaardig, omdat zijn verklaring inconsistent en onlogisch is. Bovendien heeft verdachte geen reden voor het afleggen van een leugenachtige verklaring in tegenstelling tot [Slachtoffer 1] , die is begonnen met het plegen van een strafbaar feit. Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is voldaan, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet valt af te leiden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. De verklaring van [Slachtoffer 1] is geloofwaardig, aangezien zijn verklaring wordt ondersteund door het door de politie in de woning aangetroffen afgebroken mes. Daarnaast is [Slachtoffer 1] eerlijk geweest over het feit dat hij verdachte heeft mishandeld door haar keel dicht te knijpen. Het beroep op noodweer(exces) dient daarom te worden verworpen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer aannemelijk moet zijn dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, dan wel van een onmiddellijke dreiging daartoe. Vervolgens moet worden beoordeeld of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde en of de wijze van verdediging geboden en proportioneel was.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Zij acht de verklaring van [Slachtoffer 1] geloofwaardig, aangezien het ontstane letsel bij zijn verklaring past en het afgebroken lemmet dat door de politie in de woning is aangetroffen zijn verklaring ondersteunt. Daarnaast vindt de rechtbank zijn verklaring consistent, aangezien hij zowel in zijn aangifte als zijn verklaring bij de rechter-commissaris in hoofdlijnen hetzelfde heeft verklaard.
Daar staat de verklaring van verdachte tegenover, die geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [Slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat verdachte onverhoeds tot de aanval is overgegaan.
Het beroep op noodweer of noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Ook is verdachte strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, gelet op hetgeen zij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 107 dagen met aftrek van voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook verzoekt zij te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Zij heeft bij de formulering van haar eis de richtlijnen van het Openbaar Ministerie als uitgangspunt genomen en rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, waaronder haar psychiatrische problematiek. Zij acht het van belang dat verdachte haar huidige behandeling bij FPA De Mare kan voortzetten. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt naar voren dat voor de belediging van de politieagent volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een geldboete van € 300,00 wordt opgelegd. Ook heeft de verdediging naar voren gebracht dat, als een veroordeling volgt, het belangrijk is dat verdachte haar huidige behandeling bij FPA De Mare kan voortzetten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van huiselijk geweld, namelijk een poging tot zware mishandeling. Zij heeft onder invloed van alcohol en drugs tijdens een ruzie haar toenmalige partner meermalen met een mes gestoken, waarbij hij twee verwondingen heeft opgelopen aan zijn romp en een verwonding aan zijn bovenbeen. Verdachte heeft hiermee niet alleen de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer aangetast, maar hem ook enorme angst aangejaagd. Het slachtoffer is bovendien in zijn eigen woning aangevallen, wat extra kwalijk te noemen is. Een huis is een veilige basis, waar iedereen zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft dit veilige gevoel in zijn vertrouwde woonomgeving bij het slachtoffer ontnomen en de littekens die hij aan de steekverwondingen heeft overgehouden herinneren hem hieraan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging van een politieagent door hem uit te schelden voor “kankerjong”. Vooropgesteld wordt dat de politie haar werk moet kunnen doen zonder beledigende woorden naar het hoofd te krijgen van mensen die het niet eens zijn met het optreden van de politie. Verdachte heeft met haar handelen de desbetreffende politieagent niet alleen in zijn eer en goede naam aangetast, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De rechtbank vindt dit alles ernstig.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij zich in de afgelopen vijf jaren niet eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. Daarnaast volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. De rechtbank houdt daar bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening mee.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank verder rekening houden met de over haar uitgebrachte rapportages, waaronder het reclasseringsadvies van
Inforsa van 1 april 2020. Hieruit blijkt dat het verdachte mede door haar verslavingen en ernstige psychiatrische problematiek niet lijkt te lukken haar leven positief vorm te geven. Ze wil hier verandering in brengen en lijkt open te staan voor behandeling en begeleiding. Buiten deze positieve houding worden er door de reclassering geen beschermende factoren gezien. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt bij een veroordeling aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: de meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang middelencontrole en een contactverbod met slachtoffer [Slachtoffer 1] .
Aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van de poging tot doodslag en de ontucht en de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan van een veroordeling voor beide feiten, zal de rechtbank aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend is zij van oordeel dat een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, voldoende recht doet aan het ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de persoon van verdachte. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering. Aangezien verdachte zich in de afgelopen vijf jaren niet eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten en het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als gemiddeld, ziet de rechtbank geen aanleiding te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijke strafdeel reeds heeft uitgezeten op de dag van de uitspraak. De rechtbank zal daarom het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

[Slachtoffer 1]
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert inzake het onder parketnummer 02/262645-19 tenlastegelegde feit een schadevergoeding van € 1.782,39, bestaande uit € 382,39 aan materiële schade (ter vergoeding van kleding ad € 120,00 en wettelijk eigen risico ad
€ 262,39) en € 1.400,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 2 november 2019, alsmede de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert inzake het onder parketnummer 02/007781-20 tenlastegelegde feit een schadevergoeding van € 2.672,28, bestaande uit € 172,28 aan materiële schade (ter vergoeding van reiskosten) en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/262645-19 primair tenlastegelegde feit en het onder parketnummer 02/007781-20 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/262645-19 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
02/249064-19: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda en als dit niet mogelijk is vanwege verblijf in een kliniek zich telefonisch zal melden via het telefoonnummer 076-5236300 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in FPA De Mare aan de Hoofdlaan 8 te Halsteren, onderdeel van GGZ Westelijk Noord-Brabant, of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instelling die verantwoordelijk is voor plaatsing, welke opname een jaar duurt of zo veel korter als de reclassering nodig vindt, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling voor de behandeling geeft, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan ambulante behandeling, welke behandeling aansluitend aan de klinische behandeling zal starten en de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en de keuze van de zorgverlener wordt bepaald door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. Wanneer een grote kans bestaat op risicovolle situaties, zoals bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal verdachte zich laten opnemen in een kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* dat verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, welk verblijf start na de klinische behandeling, en verdachte zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende proeftijd zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd en urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan worden gebruiken voor de controle;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Slachtoffer 1] , geboren op [Geboortedag slachtoffer 1] 1975 te [Geboorteplaats slachtoffer 1] , zo lang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
02/262645-19: [Slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 1] van € 1.782,39 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 2 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, waarvan € 382,39 ter zake van materiële schade en € 1.400,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 1] € 1.782,39 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 2 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, waarvan € 382,39 ter zake van materiële schade en
€ 1.400,00 ter zake van immateriële schade, te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 27 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02/007781-20: [Slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juli 2020.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlasteleggingen
02/262645-19
zij op of omstreeks 2 november 2019 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Slachtoffer 1] met een mes in de rug en/of vlak onder de oksel, althans meermalen in de romp, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 november 2019 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Slachtoffer 1] met een mes in de rug en/of vlak onder zijn oksel, althans meermalen in de romp, te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
02/249064-19
zij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Roosendaal opzettelijk een ambtenaar,te weten [Naam 4] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "homo" en/of "flikker" en/of
"kankerjong", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
02/007781-20
zij in of omstreeks de periode van 6 november 2014 tot en met 31 december 2017 te Hulst, in elk geval in Nederland, met [Slachtoffer 2] , geboren op [Geboorteplaats slachtoffer 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de penis van die [Slachtoffer 2] en/of het in de mond nemen van de penis van die [Slachtoffer 2] .

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
02/262645-19 subsidiair
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019262947 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 173.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] van 2 november 2019, pagina’s 49 t/m 53 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 2 november 2019 was ik met [Verdachte] in mijn woning aan [Adres slachtoffer 1] . Op een gegeven moment stond ik in de keuken bij de bar. [Verdachte] stond in de woonkamer en zij liep in mijn richting. We hadden ruzie. Ik zag dat [Verdachte] opeens een mes pakte, dat op de bar lag. Dit was een keukenmes, net iets groter dan
een aardappelschilmes. Ik zag dat [Verdachte] het mes in haar rechterhand had en voor me stond. Ik zag dat ze met haar rechterarm, met in haar rechterhand het mes, een zwaaiende beweging maakte en hierbij het mes in mijn rug stak. Ik voelde direct pijn en ik voelde het bloed stromen. Hierdoor is een steekwond op mijn schouderblad ontstaan. Hierna voelde ik dat [Verdachte] mij weer stak met het mes aan de zijkant van mijn lichaam ter hoogte van mijn ribben.
2. De letselrapportage van GGD Zeeland, opgesteld door [Naam 5] , pagina’s 57 en 58 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 2 november 2019 is [Slachtoffer 1] door mij onderzocht. Er is sprake van een horizontale huidbeschadiging ter hoogte van de binnenrand en bovenrand van het schouderblad, waarin twee hechtingen zichtbaar zijn. In de linker flank, circa 20 centimeter onder de linker oksel, is een kleine horizontale huidbeschadiging zichtbaar met één hechting. Beide letsels zouden kunnen passen bij een steekverwonding of snijverwonding. Geconcludeerd kan worden gesteld dat er sprake is van oppervlakkige huidbeschadigingen.
3. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2020, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik heb verdachte tweemaal met het mes gestoken in zijn romp, eenmaal op zijn rug in zijn schouder en het kan kloppen dat de tweede keer onder zijn oksel is geweest.
02/249064-19
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019248567 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 20.
1. Het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2019, opgemaakt door verbalisant [Naam 4] , pagina 15 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 16 oktober 2019 was ik, samen met collega [Naam 6] op het treinstation te Roosendaal. Ik zag dat de vrouw mij aankeek en tegen mij zei: “Kankerjong”. Op dat moment liepen er meerdere reizigers voorbij en stonden de drie medewerkers van [Naam 7] bij ons. Door de woorden van de vrouw voelde ik mij in goede eer en naam aangetast. Op het moment van de belediging was ik in uniform gekleed en in functie als politieambtenaar.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2019, opgemaakt door verbalisant [Naam 6] , pagina 14 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op woensdag 16 oktober 2019 kreeg ik samen met collega [Naam 4] van het operationeel centrum de opdracht te gaan naar het station te Roosendaal. Ter plaatse hoorde ik de vrouw tegen collega [Naam 4] roepen "kanker jong". Op dat moment liepen er een aantal reizigers, welke van de zojuist aangekomen trein kwamen, langs ons heen. Ook de medewerkers van [Naam 7] stonden direct naast de vrouw. Hierop hoorde ik collega [Naam 4] zeggen dat hij zich hierdoor beledigd voelde en hebben wij de vrouw aangehouden ter zake belediging.
3. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2020, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Het klopt dat ik de politieagent heb uitgescholden. Ik was boos. De exacte bewoordingen die ik heb gebruikt kan ik mij niet meer herinneren.