ECLI:NL:RBZWB:2020:5671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_1090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en terugvordering door het UWV

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 8 april 2019 heeft beëindigd en een terugvordering van te veel betaalde uitkering heeft opgelegd. Eiser was werkzaam als Begeleider en is op 8 oktober 2018 ziek uitgevallen. Het UWV heeft op verzoek van de werkgever de uitkering beëindigd, omdat niet kon worden vastgesteld of eiser arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar zijn bezwaar tegen het eerste besluit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening. De rechtbank heeft op 13 november 2020 geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks dat eiser stelde de beslissing niet te hebben ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en de te veel betaalde bedragen heeft teruggevorderd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1090 ZW

uitspraak van 13 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 2 oktober 2020. Eiser was daarbij in persoon aanwezig en het UWV werd vertegenwoordigd door
mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als Begeleider bij [naam stichting] (werkgever). Voor dat werk is hij op 8 oktober 2018 ziek uitgevallen.
Werkgever is eigenrisicodrager in de zin van de ZW. Voor het uitvoeren van haar taken op dat gebied laat werkgever zich bijstaan door het bedrijf [naam bedrijf] .
Eiser ontving sinds 1 januari 2019 een ZW-uitkering van zijn werkgever.
Bij besluit van 22 juli 2019 (primair besluit 1) heeft het UWV op verzoek van werkgever de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 8 april 2019, omdat niet kon worden vastgesteld of eiser arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit 2) heeft het UWV op verzoek van werkgever de te veel betaalde ZW-uitkering over de periode van 8 april 2019 tot en met
31 juli 2019 van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 5.180,15.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard vanwege te late indiening van het bezwaar en is het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd per
8 april 2019 en de te veel betaalde ZW-uitkering over de periode van 8 april 2019 tot en met 31 juli 2019 van hem heeft teruggevorderd tot een bedrag van € 5.180,15.
3.
Beroepsgronden
In beroep heeft eiser zijn bezwaargronden herhaald. Op deze gronden zal de rechtbank, als dat van belang is, hierna in onderdeel 5 (Beoordeling) nader ingaan.
4.
Wettelijk kader
De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
Vaststaat dat eiser (pas) op 17 november 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit 1 van 22 juli 2019. Uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken is. Dit betekent dat eisers bezwaar tegen primair besluit 1 ruim na afloop van de bezwaartermijn is ingediend, waardoor het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Maar uit artikel 6:11 van de Awb volgt dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
Volgens vaste rechtspraak naar aanleiding van artikel 6:11 Awb is de bezwaartermijn een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
Het feit dat, zo staat ook vast, primair besluit 1 door het UWV niet aangetekend is verzonden aan eiser, waardoor eiser naar eigen zeggen het besluit niet heeft ontvangen, zou op zichzelf een aanleiding kunnen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Toch is de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval niet verschoonbaar is. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
[naam bedrijf] heeft aan eiser twee aangetekende brieven gestuurd. Dit betreft een brief van 16 mei 2019 die eiser heeft ontvangen en een brief van 29 juli 2019 die bij bezorging aan de deur
- naar eiser ter zitting heeft gesteld - door zijn ouders is geweigerd en vervolgens retour afzender is gekomen naar [naam bedrijf] . In de brief van 16 mei 2019 werd eiser verzocht contact op te nemen met [naam bedrijf] en is hij erop gewezen dat het nalaten daarvan consequenties zou hebben voor zijn ZW-uitkering. In de brief van 29 juli 2019 van [naam bedrijf] werd verwezen naar een bericht van het UWV van 22 juli 2019 betreffende de stopzetting van eisers
ZW-uitkering per 8 april 2019. Tevens is eiser in die brief van 29 juli 2019 onder meer gewezen op de mogelijkheid van bezwaar.
Indien de brief van 29 juli 2019 in ontvangst was genomen, was eiser binnen de bezwaartermijn op de hoogte geweest van de beslissing van het UWV van 22 juli 2019 en de stopzetting van zijn ZW-uitkering per 8 april 2019. Dit klemt temeer omdat eiser tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij direct telefonisch contact met [naam bedrijf] zou hebben opgenomen indien hij de inhoud van de brief van 29 juli 2019 zou hebben gelezen.
Het komt juridisch gezien echter voor rekening en risico van eiser dat de brief van 29 juli 2019 is geweigerd, ook als uitgegaan wordt van eisers stelling dat hij niet zelf de brief heeft geweigerd, maar dat dit zijn ouders geweest zijn.
Het UWV heeft eisers bezwaar van 17 november 2019 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee staat primair besluit 1 juridisch vast, waardoor de ZW-uitkering van eiser terecht is beëindigd per 8 april 2019.
Voor de ZW-uitkering die eiser vanaf 8 april 2019 nog heeft ontvangen, geldt dat het UWV deze onverschuldigd betaalde bedragen van eiser wettelijk moet terugvorderen, zo volgt dwingend uit artikel 33, eerste lid, van de ZW. Dit is alleen anders indien sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in ZW-zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), moet het bij dringende redenen gaan om uitzonderlijke situaties, waarbij de gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2020,
ECLI:NL:CRVB: 2020:2594). De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in de rechtspraak van de CRvB. Dit betekent dat het UWV terecht de te veel betaalde ZW-uitkering over de periode van 8 april 2019 tot en met 31 juli 2019 van eiser heeft teruggevorderd.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 13 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de ZW, wordt eiser als werknemer in de zin van de ZW beschouwd. Het UWV wordt op grond van artikel 11, eerste lid, van de ZW als werkgever in de zin van de ZW beschouwd en de werkgever, die als eigenrisicodrager het ziekengeld aan eiser betaalt, treedt op grond van artikel 11, vierde lid, van de ZW, als werkgever in de plaats van het UWV.
In artikel 30a, eerste lid, van de ZW is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit herziet of intrekt:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
In artikel 33, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd.
In het zesde lid is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.