ECLI:NL:RBZWB:2020:5662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
02/148937-19; 10/171888-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, huisvredebreuk, onttrekking aan ouderlijk gezag en ISD-maatregel in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020, is de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1991, beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling, huisvredebreuk, diefstal met geweld en onttrekking aan het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 juni 2019 te Middelburg opzettelijk een ruit van een deur heeft vernield en zonder toestemming de woning van de hoofdbewoner is binnengedrongen. Tevens heeft hij op 14 september 2019 in Rotterdam twee flesjes bier gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van de winkel. Daarnaast heeft de verdachte een minderjarige, [minderjarige], onttrokken aan het wettig gezag van haar ouders door haar zonder toestemming mee te nemen en onder te brengen in zijn woning.

De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan alle feiten. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodtoestand, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van overmacht verkeerde en dat zijn gedragingen wederrechtelijk waren. De verdachte had eerder al te maken gehad met politie en justitie en er was sprake van relevante recidive.

De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive. De rechtbank legde de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partij, [naam 3], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade geen rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02/148937-19; 10/171888-18 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Middelburg, 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsman: mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/148937-19
1. een ruit van een deur heeft vernield;
2. tegen de wil van de hoofdbewoner de woning aan de [adres 1] te Middelburg heeft betreden;
3. twee flesjes bier heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt.
10/171888-18
de minderjarige [minderjarige] zonder toestemming van haar ouders heeft meegenomen naar en een aantal dagen heeft ondergebracht in zijn woning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij verwijst daarbij naar de bewijsmiddelen in het
dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wil dat de verdachte wordt vrijgesproken van alle feiten die zijn ten laste gelegd onder parketnummer 02/148937-19.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 wordt allereerst aangevoerd dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, aangezien verdachte toestemming had van de hoofdbewoner voor zijn verblijf in de woning. Als dit verweer niet wordt gevolgd, wordt een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand, aangezien verdachte de vernieling in de nacht heeft gepleegd als gevolg van het feit dat hij geen slaapplek had. Hierbij is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Inzake feit 3 voert de verdediging aan dat verdachte niets heeft gestolen.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd voor wat betreft het onder parketnummer 10/171888-18 tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/148937-19 feiten 1 t/m 3 en 10/171888-18
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat hij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een ruit van een deur, het tegen de wil van de hoofdbewoner betreden van de woning, diefstal met gebruik van geweld van twee bierflesjes en het meenemen en onderbrengen van een minderjarige in zijn woning zonder toestemming van haar ouders.
02/148937-19, feiten 1 en 2
Uit de aangifte van [naam 1] en zijn verhoor bij de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat hij, de hoofdbewoner, verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het vernielen van de ruit en het binnendringen van de woning. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte de ruit van de deur tegen de wil van de hoofdbewoner heeft vernield en dat verdachte tegen zijn wil de woning is binnengedrongen. Zij is daarom van oordeel dat verdachte beide feiten wederrechtelijk heeft begaan.
Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand raakt in dit geval de bewijsvraag, omdat in de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte ‘wederrechtelijk’ heeft gehandeld.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in een noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarwegende heeft laten prevaleren. Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en die geëigend is om daaraan een eind te maken. De noodsituatie moet concreet zijn, wat betekent dat deze objectiveerbaar is en dus niet alleen in de opvatting of verbeelding van de dader leeft. Daarnaast moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het niet hebben van een slaapplek is een ongemak, maar leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een situatie van overmacht, die de gedraging van verdachte rechtvaardigt. Verdachte had kunnen wachten tot aangever thuis kwam of een andere slaapplek kunnen zoeken. Daarmee is ook niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden zoals door verdachte naar voren gebracht een beroep op noodtoestand niet rechtvaardigen. Het beroep wordt daarom verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/148937-19
1.
op 22 juni 2019 te Middelburg opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur van een woning
dieaan een ander, te weten aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield;
2.
op 22 juni 2019 te Middelburg in de woning, gelegen aan de [adres 1] bij een ander,
te weten bij [naam 1] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
op 14 september 2019 te Rotterdam twee flesjes bier,
dieaan een ander toebehoorde
n, te weten aan winkelbedrijf [winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen
[naam 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door die [naam 2] onverhoeds een harde duw te geven.
10/171888-18
in de periode van 26 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 te Rotterdam en Middelburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten
[minderjarige] , geboren [geboortedag 2] 2002, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige [minderjarige] gestelde gezag te weten het gezag van haar ouders, immers heeft hij, verdachte, die minderjarige [minderjarige] meegenomen naar en ondergebracht in een woning te Middelburg, zonder instemming van de ouders van die [minderjarige] , terwijl hij, verdachte, op
enig moment in die periode door de vader van die [minderjarige] op de hoogte is gebracht van het feit dat zij naar die minderjarige [minderjarige] op zoek waren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Zij ziet geen andere optie, nu in het verleden is gebleken dat andere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering en de reclassering ter zitting heeft bevestigd dat alle mogelijkheden voor verdachte zijn uitgeput. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat bij een veroordeling een straf gelijk aan het voorarrest passend is. De ISD-maatregel is een te zwaar middel, gelet op de ernst van de feiten, de duur van het voorarrest en de problematiek van verdachte. Bovendien is bij vonnis van 15 april 2019 de voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte opgelegd, waaraan als voorwaarde onder andere ambulante behandeling is verbonden. Het is van belang dat verdachte deze behandeling kan voortzetten, aangezien deze vorm van behandeling passend voor hem is. Indien wel de ISD-maatregel aan verdachte mocht worden opgelegd, wordt verzocht de duur hiervan te beperken tot één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten, te weten vernieling, huisvredebreuk, diefstal gevolgd van geweld en onttrekking aan het ouderlijk gezag.
Door het inslaan van de ruit van de deur van een woning heeft verdachte zonder toestemming van de hoofdbewoner de woning betreden, zodat hij een slaapplek had. Hij heeft hierbij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de hoofdbewoner. Een huis is een veilige plek, waar verdachte niet zo maar binnen mag treden om in zijn eigen behoeften te voorzien. Door het plegen van diefstallen ondervinden winkeliers veel overlast en financiële gevolgen. Extra kwalijk in dit geval is dat verdachte bij de diefstal geweld heeft gebruikt door de medewerker van de supermarkt een harde duw te geven, terwijl deze herstellende was van een operatie aan een hernia. Het slachtoffer heeft daardoor langere tijd pijn ondervonden van deze duw. Tenslotte heeft verdachte een minderjarig meisje meegenomen naar zijn woning en haar meerdere dagen bij hem laten verblijven, terwijl haar ouders niet wisten waar zij was. Toen de vader verdachte heeft gecontacteerd en gevraagd of hun dochter bij hem was, heeft verdachte aangegeven dat hij niet wist waar zij was. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, omdat hieruit blijkt dat verdachte geen oog heeft gehad voor het feit dat de ouders ongerust waren.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich in de afgelopen vijf jaren al eerder schuldig heeft gemaakt aan gewelds- en vermogensdelicten. Er is daarom sprake van relevante recidive. Daarnaast liep verdachte ten tijde van een aantal van de tenlastegelegde feiten in een proeftijd. De rechtbank houdt daar bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening mee. Ook volgt uit het strafblad van verdachte dat aan hem bij vonnis van 15 april 2019 de voorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank verder rekening houden met de over hem uitgebrachte rapportages, waaronder het reclasseringsadvies van verslavingsreclassering GGZ Emergis van 16 april 2020.
De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Verdachte komt sinds 2005 veelvuldig in aanraking met politie en justitie, voornamelijk wegens gewelds- en vermogensdelicten die hij voornamelijk pleegt onder invloed van alcohol. Hij heeft problemen op ieder leefgebied met uitzondering van het leefgebied relaties. Gezien het negatieve verloop van alle eerdere ingezette reclasseringstrajecten wordt een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd. Het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan de voorwaarden worden ingeschat als hoog. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten, forensisch beschermd wonen of andere justitiële maatregelen hebben niet geleid tot gedragsverandering. Gedragsverandering bij verdachte is alleen haalbaar binnen een drang- en dwangkader is, zoals de ISD-maatregel.
Ter zitting heeft [Naam 8] het advies toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat alle mogelijkheden voor verdachte zijn uitgeput en dat alle eerdere ingezette trajecten zijn mislukt. Ook het traject bij Stichting Door en een ambulant behandeltraject zijn vroegtijdig beëindigd, doordat verdachte hiervoor niet langer gemotiveerd bleek. De ISD-maatregel is een mogelijkheid voor verdachte om zijn delictpatroon te doorbreken en stappen te kunnen zetten om zijn leven in positieve zin te veranderen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank is mede op grond van de bevindingen van de reclassering van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, waarbij een gedragsbeïnvloedende behandeling voor de achterliggende problematiek van verdachte wenselijk is.
De rechtbank zal de maatregel voor de (maximale) duur van twee jaren opleggen.
Gezien het karakter van de maatregel zal de rechtbank de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet aftrekken van de periode waarvoor de maatregel wordt opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 3] vordert ten aanzien van het onder parketnummer 10/171888-18 tenlastegelegde feit een schadevergoeding van € 305,00 ter zake van materiële schade, ter vergoeding van kleding ad € 295,00 en de [Naam 7] ad € 10,00 die in de woning van verdachte zouden zijn achtergebleven.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij zal daarom de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan zich voor deze schadevergoeding tot de burgerlijke rechter wenden.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 138, 312, 279 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/148937-19
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2:in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 3:diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
10/171888-18
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partij
10/171888-18
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juli 2020.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlasteleggingen
02/148937-19
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Middelburg
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit (van een deur van een woning), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 1]
toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Middelburg
in de woning, gelegen aan de [adres 1]
bij een ander, te weten bij [naam 1] , althans bij een ander of
anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Rotterdam
twee flesjes bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door die [naam 2] (onverhoeds) een (harde)
duw te geven.
10/171888-18
hij in of omstreeks de periode van 26 augustus 2018 tot en met 28
augustus 2018 te Rotterdam en/of Middelburg, in elk geval in
Nederland,
opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige] , geboren [geboortedag 2]
2002,
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige [minderjarige] gestelde
gezag (te weten het gezag van haar ouder(s)),
immers heeft hij, verdachte, die minderjarige [minderjarige] meegenomen
naar en/of ondergebracht in een woning te Middelburg, zonder
instemming van de ouder(s) van die [minderjarige] , terwijl hij, verdachte, (op
enig moment in die periode) door de vader van die [minderjarige] op de
hoogte is gebracht van het feit dat zij naar die minderjarige [minderjarige] op
zoek waren.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
02/148937-19
Feiten 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019144953 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 22.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 22 juni 2019, pagina’s 3 en 4 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik doe aangifte van huisvredebreuk en vernieling. [verdachte] heeft tegen mijn wil de voordeur van mijn woning vernield en vervolgens mijn woning betreden. Ik ben woonachtig aan de [adres 1] te Middelburg.
Op 22 juni 2019 om 00:02 uur kreeg ik van [verdachte] een spraakbericht dat hij in de trein zat richting Vlissingen. Ik heb hem toen geantwoord dat ik nog niet thuis was. Daarop kreeg ik een spraakbericht dat ik binnen 10 minuten thuis moest zijn en dat anders de deur eruit zou gaan. Om 00:36 uur kreeg ik een bericht van mijn buurvrouw, die woonachtig is aan de [adres 2] te Middelburg. Ik heb haar direct daarop gebeld, waarop mijn buurvrouw mij vertelde dat [verdachte] mijn raam had ingeslagen en dat hij nu binnen was.
[verdachte] mocht bij mij logeren omdat hij geen onderdak had en ik hem graag wilde helpen. Ik had er geen probleem mee dat hij opnieuw bij mij zou slapen. Ik heb hem daarentegen geen toestemming gegeven om mijn raam te vernielen. Hij heeft dus op die manier tegen mijn wil mijn woning betreden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] bij de rechter-commissaris van 13 maart 2020, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
De heer [verdachte] logeerde voorafgaand aan die nacht al bij mij. Hij mocht die nacht ook bij mij slapen, alleen hij heeft niet het recht om de deur te vernielen. Hij had geen sleutel van mijn huis, omdat hij niet in mijn woning hoeft te zijn als ik niet thuis ben. Ik laat niemand zonder mijn aanwezigheid in mijn huis.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 22 juni 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 5 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 22 juni 2019 omstreeks 00:51 uur kregen wij, verbalisanten, via de portofoon een melding dat er mogelijk zou zijn ingebroken in de woning aan de [adres 1] te Middelburg. Ter plaatse zagen wij dat het raam van de voordeur was vernield. Wij zagen dat er glas voor de voordeur op de grond lag en dat er glasscherven in de hal van de woning lagen. Tevens zagen wij dat er meerdere bloeddruppels zaten op het kozijn van de voordeur, de binnenzijde van de voordeur en de wand naast de voordeur. Hierdoor kregen wij het vermoeden dat er een persoon onrechtmatig in de woning verbleef. Nadat collega [verbalisant 1] ter plaatse kwam, deed hij zijn arm door de glasschermen om de voordeur via de binnenzijde te kunnen openen. Hieruit bleek dat de voordeur middels het dagslot was afgesloten en niet op het nachtslot zat. Wij zijn vervolgens samen met collega [verbalisant 1] de woning binnengegaan. In de woonkamer troffen wij een man aan, die onder een deken op de bank lag te slapen. Ik, [verbalisant 2] , herkende de man als zijnde [verdachte] . Wij zagen dat [verdachte] verwondingen had aan zijn handen, waaruit bloed kwam. Aangezien [verdachte] niet ingeschreven staat op het adres [adres 1] te Middelburg en de bewoner zelf naar de politie had gebeld dat er een mogelijk een persoon zijn woning was binnengedrongen, hebben wij verdachte [verdachte] aangehouden ter zake huisvredebreuk en vernieling.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2020, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik sliep al enkele weken bij [naam 1] . Op 22 juni 2019 rond middernacht was hij niet thuis. Ik heb toen besloten de ruit in te slaan. Ik ben de woning binnengegaan, zodat ik kon gaan slapen.
02/148937-19
Feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL1700-2019281848 van Politie Eenheid Rotterdam, District Rotterdam-Stad, Basisteam Delfshaven, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, ongenummerd.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] namens [winkel 1] van 19 september 2019, proces-verbaalnummer PL1700-2019281848-1, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik ben bedrijfsleider bij [winkel 1] , gevestigd aan de [adres 3] te Rotterdam. Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
Op 14 september omstreeks 11:47 uur liep er een man langs een van de
kassa's van de winkel. Omdat door medewerkers was gezien dat de man twee flesjes bier van het merk Desperados in zijn jaszakken had gestopt, werd hij na het passeren van de kassa aangesproken door de kassière. Zij vertelde de man dat hij was vergeten af te rekenen. Hierna liep de man terug in de winkel met zijn handen in zijn jas. In de winkel werd verdachte gevraagd zijn jas af te geven om na te kunnen gaan of hier goederen van de winkel in zaten. Dit heeft verdachte gedaan, waarna hij samen met twee andere medewerkers terug richting de kassa’s liep. Vervolgens wilde de bedrijfsleider verdachte aanspreken. Verdachte gaf hem echter een duw, waarna hij de winkel uit vluchtte. Zijn jas met daarin de bierflesjes heeft hij achtergelaten in de winkel. Tijdens onderzoek in de jas zagen wij dat er in de jas een kopie van het legitimatiebewijs van deze man zat.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , proces-verbaalnummer PL1700-2019281848-3, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 17 september 2019 kreeg ik, verbalisant, een bericht van de bedrijfsleider van
[winkel 1] , gevestigd aan de [adres 3] te Rotterdam. Hij gaf aan dat er op 14 september 2019 door een man twee flesjes bier van het merk Desperados waren gestolen en dat de man was aangesproken door het personeel, waarna hij zich wist te onttrekken aan zijn aanhouding door de bedrijfsleider een duw te geven en daarna weg te rennen.
De jas van deze man was achtergebleven in de winkel. Toen men de flesjes bier uit de zakken van de jas wilde halen, zag men een kopie van een legitimatiebewijs in de jas zitten. Hierop stonden de gegevens van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats 1] . De medewerkers herkenden de man op de foto als zijnde de man die de flesjes bier had gestolen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 9 december 2019, proces-verbaalnummer PL1700-2019281848-7, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 14 september 2019 om 11:47 was ik als bedrijfsleider werkzaam bij [winkel 1] aan de [adres 3] te Rotterdam. Ik was op kantoor, toen ik een van de kassières om hulp hoorde roepen. Ik ben het kantoor uitgelopen om te kijken wat er aan de hand was. Ik hoorde dat mijn collega aan een man vroeg om met hem mee te lopen. Toen mijn collega omdraaide, gaf de man mij een harde duw tegen mijn borst, waarna hij hard naar buiten rende. Op het moment dat hij mij duwde, liet hij zijn jas en de flesjes bier op de grond vallen. Later zag ik in zijn jaszak een kopie
van zijn identiteitsbewijs.
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , proces-verbaalnummer PL1700-2019281848-5, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 23 september 2019 heb ik, verbalisant, de camerabeelden uitgekeken van een diefstal met geweld, gepleegd op 14 september 2019 om 11:47 uur bij [winkel 1] aan de [adres 3] te Rotterdam.
Op de beelden, voorzien van kenmerk VID-20190917-WA0001, zie ik het volgende. Een man pakt boven uit een schap een voorwerp en stopt dit direct bij het weglopen onder zijn donderblauw gekleurde jas, die hij in zijn andere hand vast heeft. De man loopt in de richting van de kassa en haalt tijdens het lopen tweemaal de voorwerpen onder zijn jas vandaan en stopt deze vervolgens weer onder zijn jas. Hierdoor is op een gegeven moment te zien dat hij twee blikjes of flesjes in zijn linkerhand vast heeft. Ik zie dat de man het beeld uitloopt met de blikjes of flesjes
in zijn linkerhand, waarna de beelden stoppen.
Op de beelden, voorzien van kenmerk VID-20190919-WA0004, zie ik het volgende. Ik zie dat de man richting de kassa's loopt. Ik zie dat de man met een flinke pas de kassa’s passeert. Ik zie dat de man op dat moment alleen een donkerblauwe jas in zijn linkerhand vast heeft. Ik zie dat hij niets in zijn rechterhand vast heeft. Na het passeren van de kassa’s wordt de man aangesproken door de kassière, waarop de man stopt en met haar in gesprek gaat. In de tussentijd zie ik dat er meerdere medewerkers van bij komen staan. Ik zie dat de man terugloopt langs de kassa’s en dat hij samen met een medewerker de winkel weer in loopt. Daar blijft de man enkele momenten staan, terwijl hij in gesprek is met een medewerker. Het lijkt erop alsof de man iets overhandigt aan de medewerker. Vervolgens passeert de man samen met een medewerker de kassa. Zij lopen kennelijk naar de bedrijfsleider, die daar staat te wachten. Ik zie dat de man niets meer in zijn handen heeft en dat een medewerker de jas en spullen draagt. Vervolgens lijkt het alsof de bedrijfsleider de man aanspreekt, waarop de man met flinke kracht de bedrijfsleider een duw met twee handen op zijn borst geeft. Hierna rent de man weg en gaat de bedrijfsleider opzij. Ik zie dat de duw met kracht is gegeven door de houding die de man aannam en de manier waarop hij een duw gaf. Hierna verdwijnt de man uit het beeld.
10/171888-18
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL1700-2019281848 van Politie Eenheid Rotterdam, District Rijnmond-Noord, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 65.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] van 29 augustus 2018, pagina’s 9 t/m 11 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik ben de vader van [minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] .
Op 25 augustus 2018 is [minderjarige] naar een Colombiaans feest gegaan. Rond 00:00 uur belde ze mij met de vraag of ze mocht blijven slapen bij [naam 5] . Hier zouden meerdere personen blijven slapen. Ik weet dat [naam 5] een vriend is van mijn dochter, dus ik vond dat goed.
Op 26 augustus 2018 om 12:32 uur heb ik een WhatsApp bericht gestuurd naar [minderjarige] . Ook heb ik haar gebeld, maar ik kreeg haar niet te pakken. Haar telefoon bleek uit te staan. Om 13:25 uur heb ik [naam 5] gebeld en gevraagd of [minderjarige] nog bij hem was. [naam 5] vertelde mij dat [minderjarige] al rond 09:00 uur bij hem thuis was weggegaan. Toen heb ik [minderjarige] weer een WhatsApp bericht gestuurd met de vraag waar ze was en haar opnieuw gebeld, maar haar telefoon stond nog steeds uit. Ik heb haar de rest van de dag geprobeerd te bereiken, maar ik kreeg geen gehoor. Ik heb daarom opnieuw contact opgenomen met [naam 5] . Hij vertelde me dat [minderjarige] met [verdachte] was weggegaan. [naam 5] had uitgezocht dat de naam van [verdachte] op Facebook “ [verdachte] ” was. Ik heb [verdachte] toen via Facebook opgezocht en naar hem gezwaaid via Facebook Messenger om contact met hem te kunnen krijgen. Hij heeft hierop niet gereageerd.
Op 27 augustus 2018 heb ik weer contact gezocht met [verdachte] via Facebook Messenger. Ik heb hem toen een bericht gestuurd, maar ook hierop reageerde hij niet.
Hierop hebben we de politie ingeschakeld. Toen de politie om 13:30 uur bij ons was, werden wij door [verdachte] gebeld via Facebook Messenger. Wij vroegen hem waar onze dochter was. Hij zei dat hij en [minderjarige] op 26 augustus 2018 rond 08:30 uur de metro hadden genomen naar Rotterdam Zuidplein en dat hij daar was uitgestapt. Daar zouden hun wegen gescheiden zijn. Tijdens dat gesprek heb ik verteld dat [minderjarige] minderjarig is en dat ze 15 jaar oud was. Hij bleef erbij dat hij niet wist waar [minderjarige] was. Na dat gesprek bleven wij proberen [minderjarige] te bereiken, maar dat lukte niet.
Op 28 augustus 2018 om 14:04 uur belde [naam 5] mij op. [naam 5] vertelde mij dat [minderjarige] contact met hem had gezocht. Zij vroeg aan [naam 5] of hij haar kon ophalen omdat ze niet naar huis durfde. [naam 5] vertelde dat [minderjarige] in de [winkel 2] in het centrum van Rotterdam was. Mijn vrouw en ik hebben [minderjarige] toen opgehaald.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] van 30 augustus 2018, pagina’s 18 en 19 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 25 augustus 2018 was er een Colombiaans feest in Rotterdam. Ik was daar met [minderjarige] . Zij had me verteld dat zij 15 jaar oud was. Op dat feest was er een jongen die ik nog nooit eerder had ontmoet, genaamd [verdachte] . Het viel mij op dat [verdachte] en [minderjarige] erg close waren. Ik heb [verdachte] toen aangesproken. Ik vroeg hem waar hij mee bezig was. Ik zei tegen hem dat hij veel ouder was en dat zij minderjarig was. We gingen uiteindelijk naar het huis van [naam 5] , waar we met zijn allen bleven slapen. Ik zag dat [minderjarige] en [verdachte] weer de hele tijd aan elkaar geplakt waren. Ik sprak [verdachte] opnieuw aan op zijn gedrag. [verdachte] zei toen: “Maar ze is 17 jaar”. Ik zei hierop tegen [verdachte] : "Ze is 15 jaar."
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 29 augustus 2018, pagina 24 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 25 augustus 2018 ben ik met een aantal mensen naar een Colombiaans feest gegaan in Rotterdam. Daarna zijn we naar [naam 5] zijn huis gegaan, waar we bleven slapen. De volgende ochtend wilde [minderjarige] met mij mee gaan. Ik vond dat prima.
We zijn toen samen naar de [adres 4] te Middelburg gegaan. Daar zijn we gaan slapen.
Op 27 augustus 2018 heb ik samen met [minderjarige] film gekeken. Toen kwam ik erachter dat de vader van [minderjarige] contact met mij had gezocht. Ik vroeg aan [minderjarige] waarom haar vader contact met mij wilde. [minderjarige] vertelde mij dat haar ouders wel vaker contact zoeken, als zij van huis is. Ik vroeg aan [minderjarige] waarom ze geen contact opnam met haar ouders. [minderjarige] vertelde me dat zij daar geen zin in had.
Ik heb uiteindelijk toch telefonisch contact gezocht met de vader van [minderjarige] . Hij vertelde me dat [minderjarige] minderjarig was en vermist werd en hij vroeg me of ik wist waar [minderjarige] was. Ik schrok hiervan. Ik wist niet dat [minderjarige] door de politie werd gezocht. Ik heb toen besloten om tegen haar vader te zeggen dat ik niet wist waar [minderjarige] op dat moment was en dat ik haar voor het laatst had gezien op station Rotterdam Zuidplein.
[minderjarige] en ik hebben toen samen besloten dat het beter was dat [minderjarige] naar huis zou gaan. Deze beslissing hebben we op maandag al genomen. Uiteindelijk is [minderjarige] pas op dinsdag 28 augustus 2018 weer naar huis gegaan. Ik vond dit zelf wel laat. Ik heb [minderjarige] toen op station Middelburg op de trein naar huis gezet.