Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij de officier van justitie een bevel had gegeven tot beperking van het vrije verkeer tussen de ouders en de minderjarige verdachte. De minderjarige, geboren in 2005, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Wouters. De officier van justitie had op 7 oktober 2020 het bevel gegeven omdat er een ernstig vermoeden bestond dat het vrije verkeer tussen de ouders en de verdachte het onderzoek zou kunnen schaden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd die is vastgelegd in de artikelen 45, 46 en 490 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie stelde dat de ouders geen recht hadden op toegang tot het verhoor, omdat de verdachte niet had aangegeven dat zij dat wenste. De verdediging voerde aan dat de ouders wel degelijk bij het verhoor aanwezig hadden moeten zijn, en dat de verdachte een goede band met hen had. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot beoordeling van het bevel, omdat de procedure van artikel 488ab Sv, die specifiek betrekking heeft op de aanwezigheid van ouders bij het verhoor van minderjarigen, niet was gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet de juiste procedure had gekozen en dat de hulpofficier van justitie de beslissing had moeten nemen. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bevel.