ECLI:NL:RBZWB:2020:5645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
02-700028-17 02-688084-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van eigen kinderen, meerdere diefstallen en oplichting door verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2020, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van haar kinderen, meerdere diefstallen en oplichting. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd gesteld dat de kinderen van de verdachte, [naam 2] en [naam 3], mishandeld werden. Tijdens het onderzoek verklaarden de kinderen dat zij bang waren voor hun moeder, vooral wanneer zij drugs ging halen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, maar sprak de verdachte vrij van het verwijt dat zij haar kinderen stelselmatig voeding had onthouden.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen en oplichting. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016, door zich voor te doen als verkoopster van oliebollen en fruitmandjes, geldbedragen van verschillende slachtoffers had afhandig gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet in nauwe en bewuste samenwerking met anderen had gedragen bij de gepleegde feiten, waardoor zij van enkele feiten werd vrijgesproken.

De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte na de feiten, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700028-19 en 02/688084-17 (gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. C.M. Koole, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 november 2016 samen met een ander haar kinderen [naam 2] en/of [naam 3] heeft mishandeld;
2: in de periode 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016 samen met een ander van negen personen geld heeft gestolen en/of vijf personen heeft opgelicht;
3: op 30 oktober 2016 samen met anderen met geweld heeft geprobeerd op straat een tas te stelen van [naam 4] ;
4: op 6 november 2016 een portemonnee, € 15,00 en een bankpas heeft gestolen van [naam 5] ;
5: op 6 en 7 november 2016 in totaal € 640,35 heeft gestolen van [naam 5] door gebruik te maken van een gestolen bankpas;
6: in de periode van 25 januari 2016 tot en met 27 januari 2016 samen met een ander een geldbedrag heeft gestolen uit een geldkistje van [naam 6] ;
7: in de periode van 25 januari 2016 tot en met 27 januari 2016 samen met een ander een of meerdere dozen eieren heeft gestolen van [naam 6] ;
8: op 28 januari 2016 samen met een ander een of meerdere geldbedragen heeft gestolen uit een geldkistje van [naam 7] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte haar kinderen heeft geslagen of gestompt dan wel hen voeding heeft onthouden.
Feit 3 kan naar de mening van de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat vast staat dat verdachte niet degene is die de poging om aangeefster [naam 4] te beroven heeft uitgevoerd en evenmin sprake is van een zodanige bijdrage van verdachte aan die uitvoering dat gesproken kan worden van medeplegen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken moet worden van feiten 4 en 5, omdat de -vaag bekennende- verklaring van verdachte niet overeenkomt met de aangifte. Zij heeft benadrukt dat aangeefster verschillende signalementen heeft gegeven van de persoon die de portemonnee heeft gestolen en degene die de portemonnee heeft teruggebracht. Het signalement van de persoon die de portemonnee heeft gestolen komt niet overeen met de foto van verdachte in het dossier. Ook is verdachte niet herkend bij de pinbetalingen.
Ten aanzien van feit 8 heeft de verdediging aangevoerd dat het feit niet bewezen kan worden omdat aangever en de getuigen spreken over een ander voertuig dan het voertuig van de medeverdachte en de verklaring van verdachte zelf onvoldoende concreet is om als bewijs te dienen.
Met betrekking tot feiten 2, 6 en 7 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Door een raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming is aangifte gedaan van mishandeling van [naam 3] en [naam 2] , de kinderen van verdachte. Volgens deze aangifte is tijdens een raadsonderzoek gebleken dat beide kinderen door hun vader en moeder zijn mishandeld. [naam 3] heeft bij de politie verklaard dat zij altijd bang is als verdachte drugs gaat halen omdat zij en haar zusje dan worden geslagen. Deze verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in andere bewijsmiddelen. Uit het rapport van het raadsonderzoek blijkt dat verdachte in een gesprek met de raadsonderzoekers heeft gezegd dat stiefvader (de rechtbank begrijpt: haar toenmalige partner [naam 1] ) het meeste heeft geslagen, maar dat zij vanuit stress en spanning ook beide kinderen heeft geslagen. Verder heeft getuige [naam 3] , de biologische vader van [naam 3] , verklaard dat hij bij [naam 3] regelmatig blauwe plekken op haar armen en benen heeft gezien. Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat [naam 3] en [naam 2] in de tenlastegelegde periode veel bij haar thuis kwamen en dat zij toen bij beide kinderen regelmatig letsels heeft gezien, bestaande uit blauwe plekken op de rug, de armen en bij de oren. [naam 3] vertelde haar dat papa en mama haar en [naam 2] sloegen. Ook bevat het dossier een notitie van de school van [naam 3] met daarin een overzicht van bijzonderheden die de leerkrachten in het schooljaar 2015/2016 aan [naam 3] hebben opgemerkt. Daarin staat dat [naam 3] op 8 december 2015 een blauw oog had. Op 14 maart 2016 is zij gezien met een zwelling rondom haar oog. Op grond van deze bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam 3] en [naam 2] in de periode zoals ten laste gelegd heeft mishandeld door hen te slaan.
Hoewel het dossier verschillende aanwijzingen bevat dat beide kinderen soms ook niet genoeg voeding kregen, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte hen op zodanig stelselmatige wijze voeding heeft onthouden, dat van mishandeling kan worden gesproken. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het verwijt dat verdachte de mishandeling tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt. Voor het bewijs van medeplegen is vereist dat komt vast te staan dat het strafbare feit in een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende daders, in dit geval verdachte en [naam 1] , is gepleegd. De rechtbank stelt vast dat noch verdachte, noch [naam 1] hierover door de politie specifiek zijn bevraagd. Weliswaar bevat het dossier aanwijzingen dat ook [naam 1] zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het slaan van [naam 3] en [naam 1] , maar de rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte en [naam 1] de kinderen in elkaars aanwezigheid danwel met wederzijdse instemming hebben geslagen. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat aan de gedragingen van verdachte en [naam 1] op dit punt een (al dan niet) stilzwijgende afspraak ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat het bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken
Feit 2
Namens [naam 8] is aangifte gedaan van diefstal van € 275,00 uit haar portemonnee. Verdachte, die in de aangifte wordt aangeduid als [verdachte] van [adres 2] , zou dit bedrag op 24 oktober 2016 en 26 oktober 2016 hebben weggenomen. Verdachte heeft bij de politie echter ontkend dat zij geld van mevrouw [naam 8] heeft gestolen. Wel verklaarde zij € 30,00 van haar te hebben geleend die zij nog niet heeft terugbetaald. Gelet op deze ontkennende verklaring en het ontbreken van ondersteunend bewijs voor de aangifte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overige acht diefstallen die in de tenlastelegging onder feit 2 zijn opgenomen heeft gepleegd. Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal van €90,00 van [naam 9] is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van €85,00 kan worden bewezen, nu uit de aangifte volgt dat dit bedrag is weggenomen. De overige €5,00 is reeds in het tweede deel – de oplichting – van het tweede feit op de tenlastelegging opgenomen.
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte daarbij in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer mededaders heeft gehandeld. Verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het verwijt dat verdachte in dezelfde periode vijf aangevers heeft opgelicht, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte, door zich in strijd met de waarheid voor te doen als verkoper van oliebollen dan wel fruitmandjes, al dan niet ten behoeve van het goede doel, geldbedragen van deze aangevers afhandig heeft gemaakt. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte nooit voornemens is geweest het door haar verkochte daadwerkelijk te leveren, verdachte was immers slechts uit op het geld van haar beoogde slachtoffers. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich presenteerde als bona fide verkoper met de bedoeling een zodanige voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daar misbruik van te maken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar slachtoffers heeft opgelicht door hen door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid te bewegen tot afgifte van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
Omdat niet is gebleken dat verdachte daarbij in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft gehandeld, zal zij van het medeplegen van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat op 30 oktober 2016 is getracht om bij aangeefster [naam 4] de tas van haar schouder te rukken. Gelet op de beschrijving van het signalement door aangeefster en haar echtgenoot en de bekennende verklaring van [naam 10] , staat vast dat de dader een mannelijk persoon betrof. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op dat moment met haar toenmalige partner [naam 1] in diens auto bevond. Hoewel verdachte ontkent, wijzen [naam 1] en [naam 10] haar aan als degene die [naam 10] heeft opgejut om aangeefster [naam 4] te beroven. Zelfs als dat zo is, is dat naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende voor het bewijs dat verdachte dit feit (in een nauwe en bewuste samenwerking met [naam 10] en/of [naam 1] ) heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feiten 4 en 5
Aangeefster [naam 5] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee te ‘s-Heerenhoek op 6 november 2016. In deze portemonnee zat 15,00 euro en haar bankpas. Die bankpas is vervolgens gebruikt om op 6 november 2016 in Goes, Bergen op Zoom, Dordrecht en Zwijndrecht geld te pinnen. Hierbij is in totaal nog eens 640,35 euro weggenomen. Verdachte heeft deze feiten bij de politie bekend.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat het signalement van verdachte op enkele punten zoals haar- en oogkleur afwijkt van de beschrijving die door aangeefster is gegeven. Deze verschillen doen echter niets af aan de bewijswaarde van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, nu deze stukken op essentiële onderdelen wel overeenkomen.
Hoewel verdachte niet specifiek heeft verklaard over de 15,00 euro in de portemonnee, blijkt uit haar verklaring wel dat zij de portemonnee van [naam 5] inclusief de gehele inhoud heeft gestolen. Hieronder valt ook het door aangeefster genoemde bedrag van 15,00 euro. De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen.
Feit 6
[naam 6] heeft aangifte gedaan van meerdere diefstallen van geld uit een geldblik bij zijn kraam in Heinkenszand op 25 januari 2016 en 26 januari 2016. De rechtbank stelt vast dat het procesdossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweestbij het wegnemen van geld op 26 januari 2016.
Over 25 januari 2016 heeft verdachte verklaard dat zij samen met [naam 1] was. Zij zat in de auto terwijl [naam 1] geld weg heeft genomen bij de kraam. [naam 1] heeft bevestigd dat hij het geld heeft weggenomen op 25 januari 2016 en dat hij daarna is doorgereden.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte in de auto zat terwijl een ander het geld wegnam, onvoldoende is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Nu evenmin kan worden bewezen dat verdachte de diefstal op 25 januari 2016 alleen heeft begaan, zal zij van feit 6 worden vrijgesproken..
Feit 7
Door [naam 6] is ook aangifte gedaan van de diefstal van een of meerdere dozen met eieren in de periode van 25 januari 2016 tot en met 27 januari 2016. Verdachte heeft bekend dat zij op 27 januari 2016 eieren heeft gestolen. Zij verklaart hierbij: “Wij hebben hier niet voor betaald.”
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet volgt wie de andere persoon was en welke rolverdeling er bestond tussen verdachte en die andere persoon. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte heeft gehandeld in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Zij acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 januari 2016 een doos met eieren heeft gestolen en dat zij dit alleen heeft gedaan.
Voor de diefstal van andere dozen met eieren op 25 en 26 januari 2016 door verdachte biedt het dossier geen aanknopingspunten. Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 8
[naam 7] heeft aangifte gedaan van diefstal van geld uit een geldkistje op 28 januari 2016 uit zijn kraam in Nisse. Een buurvrouw heeft aangever gemeld dat zij heeft gezien dat een man naar de kraam van aangever ging en dat een vrouw op de uitkijk bleef staan. Deze personen reden in een auto met kenteken [kenteken] .
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat het kenteken een link heeft met verdachte. Medeverdachte [naam 1] heeft verklaard dat hij op 28 januari 2016 geld uit een geldkistje heeft weggenomen en dat hij samen met zijn vrouw, zijnde verdachte, was. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij zich het voorval niet kan herinneren. Aan verdachte wordt medeplegen van de diefstal verweten. Om medeplegen te bewijzen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van [naam 1] onvoldoende kan worden afgeleid wat de rol van verdachte bij de diefstal zou zijn geweest. Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Om die reden zal zij verdachte van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
meermalen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 november 2016 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, haar kinderen, [naam 2] en [naam 3] , heeft mishandeld door die [naam 1] en
die[naam 3] te slaan;
2.
in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016 te Goes en 's-Heer Arendskerke, gemeente Goes, en 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen hoeveelheden geld, geheel of ten dele toebehorende aan na te noemen personen, te weten:
- [naam 12] , een bedrag van 25 euro, en
- [naam 13] , een bedrag van 100 euro, en
- [naam 11] , een bedrag van 14 euro, en
- [naam 14] , een bedrag van 25 euro, en
- [naam 15] , een bedrag van 25 euro, en
- [naam 16] , een bedrag van 15 euro, en
- [naam 9] , een bedrag van 85 euro, en
- [naam 17] , een bedrag van 35 euro;
en
in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016 te Goes en 's-Heer Arendskerke, gemeente Goes en 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid na te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goedte weten (telkens) een hoeveelheid geld, te weten:
- [naam 11] , een bedrag van 2 euro, en
- [naam 14] , een bedrag van 1 euro, en
- [naam 16] , een bedrag van 1 euro, en
- [naam 9] , een bedrag 5 euro, en
- [naam 17] , een bedrag van 5 euro,
hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als verkoopster van oliebollen en/of
eenfruitmand;
4.
op 6 november 2016 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een portemonnee en 15 euro en een bankpas, toebehorende aan [naam 5] ;
5.
op 7 november 2016 te Zwijndrecht en Bergen op Zoom, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 640,35
eurotoebehorende aan [naam 5] , waarbij verdachte die weg te nemen 640,35 euro onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door gebruikmaking van een van diefstal afkomstige bankpas op naam van die [naam 5] ;
7.
op 27 januari 2016 te Heinkenszand, gemeente Borsele, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een kraam aan [adres 3] , heeft weggenomen een doos eieren, toebehorende aan [naam 6] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Zij acht een onvoorwaardelijke straf niet op zijn plek, nu dit thans geen enkel strafdoel meer zou dienen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn in positieve zin gewijzigd. De ‘redelijke termijn’ is geschonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van 1 jaar op te leggen. De verdediging wijst ter onderbouwing van dit standpunt met name op de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen jaren heeft doorgemaakt op persoonlijk vlak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor ernstige feiten. Zij heeft gedurende een lange periode haar beide kinderen meerdere keren mishandeld door hen te slaan. Dit heeft grote invloed op de kinderen gehad. Niet alleen zijn de kinderen mishandeld door de persoon die zij juist moesten kunnen vertrouwen, de feiten vonden ook in hun huis plaats, terwijl de kinderen daar veilig zouden moeten zijn. Onder andere deze mishandelingen hebben ertoe geleid dat het leven van de kinderen overhoop is gehaald, omdat zij uit huis zijn geplaatst.
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte verslaafd. Om aan haar zucht naar drugs te kunnen voldoen, heeft verdachte veel anderen financieel benadeeld. Bij de feiten 2, 3 en 4 zocht zij bewust oude, kwetsbare slachtoffers uit. Deze slachtoffers zijn in hun eigen woning in de verzorgingscomplexen bestolen en/of opgelicht met babbeltrucs. Verdachte heeft er bovendien niet voor geschuwd om haar dochter te gebruiken om de babbeltrucs meer overtuigingskracht te geven en het vertrouwen van haar slachtoffers te winnen. Verdachte heeft hiermee zeer berekenend gehandeld. Ook uit de diefstal van de eieren blijkt dat zij geen respect heeft gehad voor het bezit van anderen, maar vooral handelde uit eigen gewin.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 november 2016 en 31 januari 2017 in verzekering is gesteld. Vanaf die momenten is zij dan ook op de hoogte van de mogelijkheid dat zij vervolgd zal worden voor onderhavige feiten. Gelet hierop is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 1 jaar. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) van toepassing is. De rechtbank houdt met deze beide aspecten rekening in het voordeel van verdachte bij het bepalen van de strafmaat.
De raadsvrouw heeft onderbouwd aangevoerd dat het leven van verdachte sinds de bewezenverklaarde feiten in positieve zin is veranderd. Zij is afgekickt, heeft een eigen woning, krijgt begeleiding en volgt therapie. Verdachte is een stabieler leven zonder drugs aan het opbouwen en lost met hulp van de schuldsanering haar schulden af. Zij heeft besloten dat haar kinderen in het pleeggezin mogen blijven wonen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte de periode van de overschrijding van de redelijke termijn goed heeft gebruikt door hulp te zoeken en haar leven te stabiliseren, waardoor zij nu kan laten zien dat het goed met haar gaat en dat zij verantwoordelijkheid neemt.
Volgens de verdediging moeten de gewijzigde omstandigheden en het aanzienlijke tijdsverloop ertoe leiden dat aan verdachte geen straf meer wordt opgelegd, of hooguit een voorwaardelijke taakstraf met een korte proeftijd. De rechtbank gaat echter niet mee in dit betoog. Ook de eis van de officier van justitie wordt niet gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat zelfs indien rekening wordt gehouden met alle hiervoor genoemde aspecten, een onvoorwaardelijke straf gepast is, gelet op de ernst van de bewezen feiten en de straffen die in de regel voor dergelijke feiten worden opgelegd. De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het tijdsverloop en op het feit dat verdachte haar leven goeddeels op eigen kracht heeft gebeterd, kiest de rechtbank er echter voor aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uur passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op deze taakstraf in mindering wordt gebracht op de in de beslissing omschreven manier.
Naast een onvoorwaardelijke taakstraf is de rechtbank van oordeel dat ook een voorwaardelijke straf noodzakelijk is om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen. De rechtbank legt daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij in 2019 nog is veroordeeld voor een diefstal, hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een kortere proeftijd op te leggen.
Tot slot heft de rechtbank ook het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.

7.De benadeelde partijen

[naam 17]
De benadeelde partij [naam 17] vordert een schadevergoeding van € 40,00 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2016.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 500,00 voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[naam 18]
De benadeelde partij [naam 18] vordert een schadevergoeding van € 89,35.
De rechtbank stelt vast de vordering van benadeelde partij [naam 18] is gebaseerd op een feit dat niet aan verdachte verweten wordt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[naam 19]
De benadeelde partij [naam 19] vordert een schadevergoeding van € 104,39.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van benadeelde partij [naam 19] is gebaseerd op een feit dat niet aan verdachte verweten wordt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[naam 20]
De benadeelde partij [naam 20] vordert een schadevergoeding van
€ 375,00.
De rechtbank stelt vast de vordering van benadeelde partij [naam 20] is gebaseerd op een feit dat niet aan verdachte verweten wordt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 300, 304, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feiten 3, 6 en 8;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd
Feit 2:diefstal, meermalen gepleegd en
oplichting, meermalen gepleegd
Feit 4:diefstal
Feit 5:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel
Feit 7:diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
[naam 17]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 17] van € 40,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 17] (feit 2), € 40,00 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 4]
- verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten zodat verdachte en benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen;
[naam 18]
- verklaart de benadeelde partij [naam 18] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten zodat verdachte en benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen;
[naam 19]
- verklaart de benadeelde partij [naam 19] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten zodat verdachte en benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen;

[naam 20]

- verklaart de benadeelde partij [naam 20] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten zodat verdachte en benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. I.M.L. Felix en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 september 2020.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
zij meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 november 2016 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, en/of Zwijndrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, haar kinderen, [naam 2] en/of [naam 3] , heeft mishandeld door die [naam 1] en/of [naam 3] te slaan/stompen en/of voeding te onthouden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op na te noemen data/datum gelegen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016 te Goes en/of Wemeldinge, gemeente Kapelle, en/of Yerseke, gemeente Reimerswaal, en/of 's-Heer Arendskerke, gemeente Goes, en/of 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen hoeveelheden geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan na te noemen personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), te weten:
- op of omstreeks 24 oktober 2016, [naam 8] , een bedrag van 275 euro,en/of
- op of omstreeks 13 november 2016, [naam 12] , een bedrag van 25 euro, en/of
- op of omstreeks 13 november 2016, [naam 13] , een bedrag van 100 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 11] , een bedrag van 14 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 14] , een bedrag van 25 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 15] , een bedrag van 25 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 16] , een bedrag van 15 euro, en/of
- op of omstreeks 16 november 2016, [naam 9] , een bedrag van 90 euro, en/of
- op of omstreeks 16 november 2016, [naam 17] , een bedrag van 35 euro;
en/althans
zij op na te noemen data/datum gelegen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 november 2016 te Goes en/of Wemeldinge, gemeente Kapelle en/of Yerseke, gemeente Reimerswaal en/of 's-Heer Arendskerke, gemeente Goes en/of 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, na te noemen personen, in elk geval één of meer personen, heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een
inschuld, te weten (telkens) een hoeveelheid geld, te weten:
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 11] , een bedrag van 2 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 14] , een bedrag van 1 euro, en/of
- op of omstreeks 14 november 2016, [naam 16] , een bedrag van 1 euro, en/of
- op of omstreeks 16 november 2016, [naam 9] , een bedrag 5 euro, en/of
- op of omstreeks 16 november 2016, [naam 17] , een bedrag van 5 euro,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als verkoopster van oliebollen en/of fruitmand;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Goes op de openbare weg de Marijkestraat tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen tas, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 4] van achteren met grote snelheid te benaderen en te trachten de tas van de schouder te rukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 06 november 2016 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 15 euro en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op of omstreeks 06/7 november 2016 te Zwijndrecht en/of Bergen op Zoom, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 640,35, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen 640,35 euro onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door gebruikmaking van een van diefstal afkomstige bankpas op naam van die [naam 5] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
6.
gevoegd parketnummer 02/688084-17:
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2016 tot en met 27 januari 2016 te Heinkenszand, gemeente Borsele tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldkistje van een kraam aan [adres 3] , heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij zij, verdachte, en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
7.
gevoegd parketnummer 02/688084-17:
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2016 tot en met 27 januari 2016 te Heinkenszand, gemeente Borsele tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een kraam aan [adres 3] , heeft/hebben weggenomen een of meerdere doos/dozen eieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
8.
gevoegd parketnummer 02/688084-17:
zij op of omstreeks 28 januari 2016 te Nisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meerdere geldkistje(s) van een kraam aan de [adres 4] , heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Feit 1
11.1
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte namens de Raad voor de Kinderbescherming, opgenomen als pagina 8 tot en met 10 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Het betreft de kinderen genaamd:
- [naam 3] , geboren [geboortedag 3] 2008 en
- [naam 2] geboren [geboortedag 2] 2012
In de aangifte betreft het moeder is genaamd [verdachte] geboren [geboortedag 1] 1990 en vader [naam 1] [geboortedag 4] 1983.
Tijdens het raadsonderzoek is naar voren gekomen dat er inderdaad door de moeder en vader, de kinderen werden mishandeld. Dit heeft de moeder daadwerkelijk zelf aangegeven.
11.2
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, houdende de schriftelijke uitwerking van het verhoor van [naam 3] , geboren [geboortedag 3] 2008, opgenomen als pagina 85 tot en met 96 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik ben er altijd bang voor dat mijn moeder drugs haalt. Als mijn moeder drugs haalt ben ik echt superbang dat ze ons gaat slaan. Dan gaat ze me slaan door het hele huis.
11.3
Het geschrift, te weten een rapport raadsonderzoek van de Raad voor Kinderbescherming, opgenomen als pagina 16 tot en met 43 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit geschrift houdt, zakelijk weergegeven, in:
persoonlijk gesprek met moeder. Moeder geeft aan dat stiefvader het
meeste heeft geslagen, maar dat zij vanuit stress en spanning ook beide kinderen
heeft geslagen.
11.4
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [naam 3] , opgenomen als pagina’s 97 en 98 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik ben de biologische vader van [naam 3] . Ze had regelmatig blauwe plekken op
haar armen en benen.
11.5
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [getuige] , opgenomen als pagina 101 tot en met 103 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
[naam 3]en [naam 2] kwamen heel veel bij mij thuis. Soms had ik ze
hele weken in huis. [naam 3] en [naam 2] werden mishandeld. Ik heb regelmatig letsels
gezien. Bij beide kinderen. Dit bestond uit blauwe plekken, op de rug, op de armen,
bij de oren. Dit speelt van het afgelopen jaar. Het is begonnen een jaar geleden. Zodra [naam 2] bij mij kwam zag ik altijd letsel. Blauwe plekken op haar rug, haar
benen. Ook bij [naam 3] heb ik de blauwe plekken gezien, op haar rug, benen,
armen, eigenlijk over haar hele lichaam. [naam 3] vertelde dat papa en mama hun sloegen.
11.6
Het geschrift, te weten notities van de basisschool “ [school] ” te ’s-Heerenhoek met betrekking tot [naam 3] , opgenomen als pagina 106 tot en met 117 in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016329459 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit geschrift houdt, zakelijk weergegeven, in:
Schooljaar 2015/2016.
08-12-2015. Moeder spreekt leerkracht aan dat [naam 3] een blauw oog heeft opgelopen.
14-03-2016. [naam 3] heeft een schaafwond bij haar oog en rondom haar oog is het
gezwollen.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 12] , opgenomen als pagina 33 tot en met 37
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 13] , opgenomen als pagina’s 38 en 39
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 11] , opgenomen als pagina 76 tot en met 79
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 14] , opgenomen als pagina 67 tot en met 69
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 15] , opgenomen als pagina’s 65 en 66
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 16] , opgenomen als pagina’s 63 en 64
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 9] , opgenomen as pagina 94 tot en met 96
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 17] , opgenomen als pagina 107 tot en met 111
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het verhoor van [naam 3] , opgenomen als pagina 189 tot en met 200
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, opgenomen als pagina 241 tot en met 248
Alle onder feit 2 genoemde bewijsmiddelen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 4
11.7
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [naam 5] , opgenomen als pagina’s 16 en 17 in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
6 november 2016 kwam er een vrouw aan de deur van de [adres 5] te
’s-Heerenhoek. Ze was samen met 2 jonge meisjes. Ze vroegen of ik wat geld over had voor de kerk. Ik heb de meisjes beide een euro gegeven. Hierna is het gezelschap weer vertrokken. Ik ben toen gaan kijken of ik mijn portemonnee nog had, omdat ik het niet vertrouwde. Ik kwam toen tot de ontdekking dat deze weggenomen was. Het geld wat er in zat, ongeveer 15 euro en mijn [naam bank] pas zijn weggenomen.
11.8
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als pagina 241 tot en met 248 in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
V: We laten je een briefje zien wat in je woning is aangetroffen. Hierop staat de naam [naam 5] . Wat kun je hierover vertellen?
A: Ja, dit briefje herken ik. Dit is van mevrouw [naam 5] . Daar ben ik geweest op
's-Heerenhoek. Daar heb ik haar portemonnee meegenomen. Bij de bankpassen zat een pincode.
Feit 5
11.9
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [naam 5] , opgenomen als pagina’s 16 en 17 in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
6 november 2016 kwam er een vrouw aan de deur van de [adres 5] te
’s-Heerenhoek. Mijn [naam bank] pas is weggenomen. Er is geld van mijn rekening afgeschreven door middel van deze pas. Er zijn 8 transacties gemaakt van in totaal 640,35.
11.1
Het ambtsedig proces-verbaal van verdenking, opgenomen als pagina’s 22 en 23 in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Door [naam 5] werd aangifte gedaan van diefstal van een portemonnee met inhoud. Bij controle van haar bankrekening bleek dat er met de bankpas op zondag 6 november 2016 achtmaal was gepind, voor een totaalbedrag van 640,35. Bij navraag bij de [naam bank] bank bleek dat dit betalingen waren bij diverse betaalautomaten van NS, in achtereenvolgens Goes en Bergen op Zoom, in winkels in Dordrecht en Zwijndrecht en een geldopname van 500 euro bij een geldautomaat in Zwijndrecht.
11.11
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als pagina 241 tot en met 248 in het eindproces-verbaal met OPS- dossiernummer 2016293604 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
V: We laten je een briefje zien wat in je woning is aangetroffen. Hierop staat de naam [naam 5] . Wat kun je hierover vertellen?
A: Ja, dit briefje herken ik. Dit is van mevrouw [naam 5] . Daar ben ik geweest op 's Heerenhoek. Daar heb ik haar portemonnee meegenomen. Bij de bankpassen zat een pincode. Volgens mij waren het bankpassen van de ABN. Ik heb geld gepind in Zwijndrecht en Bergen op Zoom. Ik heb een treinkaartje betaald en in een kiosk in Bergen op Zoom heb ik broodjes gekocht voor de kinderen omdat we trek hadden.
Feit 7Aangezien verdachte ten aanzien van feit 7 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 6] opgenomen op pagina’s 47 en 48 van het proces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2016086618;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, opgenomen op pagina 41 tot en met 43 van het proces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2016086618.