In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin haar uitkering op grond van de Participatiewet werd verlaagd. Het bestreden besluit dateert van 27 augustus 2020. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 1 oktober 2020 heeft het college op het bezwaar beslist en het bezwaar gegrond verklaard, waardoor de verlaging van de uitkering niet door zou gaan. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college aan verzoekster tegemoet is gekomen, zoals blijkt uit het besluit van 1 oktober 2020. Daarom wordt het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-. Daarnaast wordt het college opgedragen om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 16 november 2020.