ECLI:NL:RBZWB:2020:5601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kinderopvangtoeslag door niet tijdige betaling griffierecht

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen, betreffende de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015. De eiser had op 24 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, maar dit bezwaar werd door de Belastingdienst doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als beroep. De rechtbank heeft de eiser schriftelijk gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht, met een deadline voor betaling die vier weken na de datum van de mededeling lag. De eiser ontving op 23 mei 2020 een aangetekende brief waarin werd medegedeeld dat er geen betaling was ontvangen en dat het griffierecht tijdig moest worden overgemaakt om ontvankelijkheid van het beroep te waarborgen.

De rechtbank constateerde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan, verwijzend naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de verplichtingen omtrent griffierechten en de gevolgen van niet-tijdige betaling beschrijven. De uitspraak werd gedaan door rechter L.P. Hertsig, in aanwezigheid van griffier N.M. Zandbergen, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Tegen deze uitspraak staat verzet open voor partijen en andere belanghebbenden, met een termijn van zes weken voor het indienen van een verzetschrift, die begint op de dag na de verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6094 KINDER

uitspraak van 10 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 24 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit inzake de kinderopvangtoeslag over 2015.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroep.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 23 mei 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 10 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.