5.3.Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] heeft niet alle primair geduide functies in stand gelaten. Hij heeft eiser op basis van de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde FML geschikt geacht voor de functies van Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100), Monteur printplaten (Sbc-code 267051) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). De arbeidsdeskundige b&b concludeert op basis van deze functies tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 51,59%.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Beide verzekeringsartsen hebben eisers dossier bestudeerd en eiser medisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft ook informatie opgevraagd van eisers huisarts, en deze informatie betrokken in de beoordeling. Daarmee beschikten de verzekeringsartsen over voldoende informatie over eisers medische situatie. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt ook dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn vermoeidheidsklachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in de beoordelingen. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd in genoemde rapportages.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn reuma- en slijtageklachten. In de FML van 30 januari 2020 zijn – onder meer – beperkingen aangenomen met betrekking tot dynamische handelingen (namelijk bij de aspecten: frequent reiken, frequent bukken, tillen en dragen, duwen en trekken, lang lopen en veel lopen, traplopen en klimmen, en knielen en hurken) en statische houdingen (namelijk bij de aspecten: lang achtereen zitten, lang staan en veel staan, lang achtereen geknield en/of gehurkt actief zijn, lang achtereen gebogen en/of getordeerd actief zijn, en lang achtereen boven schouderhoogte actief zijn). Eiser heeft in beroep geen objectieve medische informatie overgelegd die aanleiding geven voor de conclusie dat deze beperkingen onvoldoende zijn. In de door eiser overgelegde brief van orthopedisch chirurg [naam chirurg] is geen informatie opgenomen die onverenigbaar is met wat is opgenomen in de rapporten van de beide verzekeringsartsen van het UWV. In de brief van [naam chirurg] is bovendien opgenomen dat hij eiser heeft gezien op 24 juni 2020, zodat zijn inzichten strikt genomen geen betrekking hebben op de peildatum van 1 november 2019. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die het UWV heeft aangenomen met betrekking tot eisers reuma- en slijtageklachten. Eiser wordt – bij gebrek aan een nadere onderbouwing met objectieve medische informatie – evenmin gevolgd in zijn stelling dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen, waarbij de rechtbank ook wijst op de steekhoudende motivering van de verzekeringsarts b&b op dit punt.
8. De enkele omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent in ieder geval niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
9. De rechtbank heeft de belasting van de in de bezwaarfase geduide functies vergeleken met de FML van 30 januari 2020. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eisers belastbaarheid in deze functies niet overschreden. Op basis van de inkomsten die eiser daarmee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,59%. Nu eiser geen (separate) arbeidsdeskundige beroepsgronden aangevoerd, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze berekening. De rechtbank concludeert daarom dat het UWV eiser op basis van het genoemde arbeidsongeschiktheidspercentage terecht in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 november 2019.
10. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.