ECLI:NL:RBZWB:2020:5559
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na verzoek om voorlopige voorziening
Op 10 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, hebben een voorlopige voorziening gevraagd omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda hun aanvraag op 9 september 2020 had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de periode van 22 juli 2020 tot en met 9 september 2020 als relevant is aangemerkt. Verzoekers stelden dat het college ten onrechte had geoordeeld dat hun recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, en dat zij aan de informatieverzoeken van het college hadden voldaan. Het college had echter aangegeven dat verzoekers onvoldoende bewijsstukken hadden overgelegd om hun financiële situatie te onderbouwen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers niet voldoende duidelijkheid hadden verschaft over hun financiële situatie en dat het college terecht had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting stand zou houden na heroverweging in bezwaar. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. M.I.P. Buteijn, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.