In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2020, werd het beroep van eiseres tegen besluiten van het UWV inzake de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering en de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen twee besluiten van 11 oktober 2019, waarbij haar uitkering werd beëindigd en haar mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. De rechtbank had eerder op 3 juni 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV werd opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. Na de indiening van aanvullende motivering door het UWV en de reactie van eiseres, werd het onderzoek op 5 november 2020 gesloten.
De rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid van eiseres correct was weergegeven door het UWV, maar dat er onvoldoende toelichting was gegeven over de geschiktheid van twee functies. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden besluiten vanwege een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen van de besluiten in stand voor de functie medewerker logistiek, omdat de motivering hiervoor was hersteld. Voor de functie medewerker bloemzaadproductie was de rechtbank niet overtuigd van de passendheid, en de functie portier werd als reservefunctie beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsongeschiktheidsklasse voor de WIA 65 tot 80% was en voor de ZW 25%, wat leidde tot de beëindiging van de ZW uitkering. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.