ECLI:NL:RBZWB:2020:5544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5961& 19_5962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van WIA en ZW uitkeringen na beëindiging van de uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2020, werd het beroep van eiseres tegen besluiten van het UWV inzake de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering en de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen twee besluiten van 11 oktober 2019, waarbij haar uitkering werd beëindigd en haar mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. De rechtbank had eerder op 3 juni 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV werd opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. Na de indiening van aanvullende motivering door het UWV en de reactie van eiseres, werd het onderzoek op 5 november 2020 gesloten.

De rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid van eiseres correct was weergegeven door het UWV, maar dat er onvoldoende toelichting was gegeven over de geschiktheid van twee functies. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden besluiten vanwege een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen van de besluiten in stand voor de functie medewerker logistiek, omdat de motivering hiervoor was hersteld. Voor de functie medewerker bloemzaadproductie was de rechtbank niet overtuigd van de passendheid, en de functie portier werd als reservefunctie beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de arbeidsongeschiktheidsklasse voor de WIA 65 tot 80% was en voor de ZW 25%, wat leidde tot de beëindiging van de ZW uitkering. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5961 WIA en 19/5962 ZW

uitspraak van 10 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 oktober 2019 (bestreden besluit 1) van het UWV inzake de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen een ander besluit van 11 oktober 2019 (bestreden besluit 2) van het UWV inzake de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is op 18 mei 2020 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 3 juni 2020 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft gereageerd op de herstelpoging van het UWV. Vervolgens heeft de rechtbank op 5 november 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de belastbaarheid van eiseres zoals neergelegd in de FML van 26 september 2019 juist is weergegeven door het UWV. Ten aanzien van twee functies is onvoldoende toegelicht dat deze geschikt zijn voor eiseres.
3. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapportage van 6 juli 2020 opgemerkt het niet eens te zijn met het oordeel van de rechtbank in overweging 4.5 van de tussenuitspraak. Dit betreft de nadere toelichting van verzekeringsarts Van Rijswijk, kenbaar uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 maart 2019 (onder kopje 5.3), die door de rechtbank is aangemerkt als een niet toegestane relativering van de belastbaarheid. Het staat de rechtbank echter niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Uit wat de arbeidsdeskundige b&b over de nadere toelichting van de verzekeringsarts b&b naar voren heeft gebracht, volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank daarom, zoals ook aangegeven in de tussenuitspraak, aan deze nadere toelichting van de verzekeringsarts b&b voorbijgaan.
4. Hetzelfde geldt voor de opmerking van de medisch adviseur van eiseres dat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat eiseres in staat is ongeveer 30 uur per week te werken. Over de urenbeperking heeft de rechtbank al een oordeel gegeven in de tussenuitspraak. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval om van dit oordeel terug te komen.
5. In de rapportage van 6 juli 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b een (aanvullende) motivering gegeven voor de geschiktheid van de functie medewerker logistiek en medewerker bloemzaadproductie.
Ten aanzien van de functie medewerker logistiek is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b nu een toereikende motivering heeft gegeven voor de passendheid van deze functie. Uit de toelichting blijkt immers dat het ook bij het inpakken om reiken gaat. Het aspect reiken in relatie met het de repetitieve handelingen was eerder al voldoende toegelicht. Nu niet gebleken is van andere repetitieve handelingen in de functie is daarmee de geschiktheid voor de functie voldoende toegelicht.
Met betrekking tot de functie van medewerker bloemzaadproductie is de rechtbank niet overtuigd van de passendheid van de functie. De door de arbeidsdeskundige b&b gegeven toelichting komt feitelijk neer op een herhaling van de eerder gegeven toelichting. De rechtbank heeft daarom beoordeeld of de reserve functie, de functie van portier (Sbc-code 342021), passend is voor eiseres. De rechtbank stelt vast dat alle signaleringen die voorkomen op het resultaat functiebeoordeling voldoende zijn toegelicht. Deze functie kan daarom gebruikt worden voor de schatting. Als deze functie wordt betrokken bij de schatting leidt dat tot het volgende;
Functie uurloon omvang uren reductiefactor Reductiefactor per week WIA [1] ZW [2]
Portier 12,95 40 24/40 1
Medewerker logistiek 11,29 24,7 24,7/40 1
routechauffeur 11,14 30,25 30,25/40 1
Dit betekent dat de restverdiencapaciteit voor de WIA € 6,77 (24/40 x 11,29) bedraagt. Afgezet tegen het maatmaninkomen WIA (€ 21,83) leidt dit tot een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Dit is ook de arbeidsongeschiktheidsklasse die in het bestreden besluit genoemd staat.
Voor de ZW is de restverdiencapaciteit € 11,29. Afgezet tegen het maatmaninkomen van de ZW ( € 14,72) leidt dit tot een percentage van 25% arbeidsongeschiktheid. Omdat de ZW bij een eerstejaarsherbeoordeling pas recht geeft op een uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, leidt dit onverminderd tot het beëindigen van de uitkering.
Als de reservefunctie betrokken wordt bij de schatting leidt dit dus niet tot een ander resultaat dan is meegedeeld met de bestreden besluiten. De rechtbank zal daarom de passendheid van de functie medewerker bloemzaadproductie in het midden laten.
6. Eiseres heeft in haar reactie nog aangevoerd dat haar opleiding (slechts 1 jaar Duits) op gespannen voet staat met de functie-eisen in de functie portier.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na de tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die tot dan toe zijn aangevoerd. De rechtbank acht het in beginsel in strijd met de goede procesorde als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met deze beroepsgrond voert eiser juist wel een hele nieuwe grond aan. De reactie van het UWV op de tussenuitspraak geeft geen aanleiding voor het nu aanvoeren van deze nieuwe beroepsgrond. Ook verder ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding af te wijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Niet kan worden ingezien waarom eiseres deze grond niet eerder naar voren had kunnen brengen. De rechtbank bespreekt daarom deze beroepsgrond niet inhoudelijk.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zal het beroep gegrond worden verklaard. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Gelet op wat eerder is overwogen, is het motiveringsgebrek ten aanzien van de functie medewerker logistiek hersteld. Het motiveringsgebrek ten aanzien van de functie medewerker bloemzaadproductie is niet hersteld. Omdat de passendheid van deze functie in het midden gelaten kan worden, kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1. Vanwege samenhangende zaken tellen beide beroepschriften als 1).
Met betrekking tot de kosten van de medisch adviseur stelt de rechtbank vast dat per 1 januari 2020 de maximale tarieven voor de kosten van een deskundige zijn gewijzigd naar € 129,63 per uur (voor 1 januari 2020 was dat € 126,47). De nieuwe tarieven gelden voor opdrachten die zijn verstrekt op of na 1 januari 2020.
Eiseres heeft twee declaraties ingediend. Een voor het onderbouwen van het beroep en een voor het reageren op de herstelpoging van het UWV.
De rechtbank is van oordeel dat van de reactie van de medisch deskundige op de herstelpoging niet gezegd kan worden dat eiseres ervan uit kon gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank had in de tussenuitspraak immers al een oordeel gegeven over de medische kant van de zaak. Na de tussenuitspraak stond alleen nog ter discussie of de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige b&b voldoende gemotiveerd kon worden. Niet kan worden ingezien dat een medisch adviseur nog een relevante bijdrage hieraan zou kunnen leveren. Dat dit feitelijk ook niet het geval is, blijkt ook uit de reactie van de medisch adviseur die feitelijk weer herhaalt waarom hij het niet eens is met de vastgestelde belastbaarheid.
Ten aanzien van de rapportage van 17 februari 2020 (waarvoor de opdracht is gegeven op 22 november 2019) is de rechtbank van oordeel dat de kosten hiervoor wel voor vergoeding in aanmerking komen, zij het niet volledig. Uit de overgelegde declaratie blijkt dat de medisch adviseur een uurloon van € 180,-- hanteert. Dit uurloon moet, zoals eerder is aangegeven, gemaximeerd worden tot € 126,47. Uit de specificatie blijkt dat er 7 uren zijn gedeclareerd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat een bedrag van € 885,29 voor vergoeding in aanmerking komt. Inclusief BTW is dat 1.071,20.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten:
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 94,-- (2 x € 47,--) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een totaal bedrag van € 2.383,70.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 10 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

1.Omvang maatman voor de WIA is 40 uur
2.Omvang maatman voor de ZW is 15,86 uur