ECLI:NL:RBZWB:2020:5527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA na langdurige ziekte door vermoeidheidsklachten

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 december 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op 53,13% arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als buitendienstmedewerker werkte, was op 3 juli 2017 uitgevallen door vermoeidheidsklachten. Het UWV had eerder, op 10 mei 2019, een WIA-uitkering toegekend, maar eiser maakte bezwaar tegen de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische beoordelingen door verzekeringsartsen van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de UWV-artsen adequaat zijn. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank benadrukt dat de subjectieve beleving van klachten niet doorslaggevend is voor de vaststelling van objectieve beperkingen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn klachten, waaronder chronische vermoeidheid, zijn onderschat.

De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op 53,13%. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra op 6 november 2020 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/360 WIA

uitspraak van 6 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als buitendienstmedewerker bij [bedrijf] Voor dat werk is hij op 3 juli 2017 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten.
Bij besluit van 10 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 juli 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,13%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op 53,13%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 17 april 2019 gezien.
De verzekeringsarts heeft een psychisch onderzoek verricht, heeft het dossier bestudeerd en heeft medische informatie van derden in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser zich met gezondheidsklachten arbeidsongeschikt heeft gemeld, waarvoor de curatieve sector tot op heden nog geen duidelijk somatisch substraat heeft kunnen vinden. Tijdens de Eerstejaars Ziektewet beoordeling heeft hij daarover uitgebreid gerapporteerd, aldus de verzekeringsarts. Eiser meldt dat zijn gezondheid sindsdien achteruit is gegaan. Maar uit de anamnese, het dagverhaal en de bevindingen bij de curatieve sector kan de verzekeringsarts dit niet bevestigen. De verzekeringsarts ziet dan ook geen reden om af te wijken van de eerder door hem op 26 april 2018 al vastgestelde belastbaarheid.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 april 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting van 6 december 2019 en heeft een dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat arts Bij de Vaate de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) niet heeft gesteld, zoals eiser heeft aangevoerd. Een diagnose als zodanig is bovendien niet doorslaggevend bij de vaststelling van beperkingen tot het verrichten van arbeid. Diagnostiek naar botziekten moet nog plaatsvinden. Eiser kan zich bij het UWV toegenomen arbeidsongeschikt melden als daaruit zou blijken dat er sprake is van ernstige pathologie of hij daarvoor ingrijpende behandelingen moet ondergaan waardoor zijn belastbaarheid zal afnemen. De ernst van de door eiser geclaimde klachten, veroorzaakt door PFOA (perfluoroctaanzuur), kunnen volgens de verzekeringsarts b&b niet verklaard worden vanuit de objectiveerbare afwijkingen bij eiser. Er zijn behalve een verhoogde waarde van alkalische fosfatase in het bloed geen objectiveerbare gevolgen aangetoond. De verzekeringsarts b&b acht, net als de verzekeringsarts, een urenbeperking niet aan de orde, omdat eiser niet voldoet aan de criteria van de “Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid”. Zowel tijdens het spreekuur van 17 april 2019 als tijdens de hoorzitting was de aandacht en de concentratie van eiser normaal en was er geen sprake van verstorende vermoeidheid. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts en de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 17 april 2019.
4.2
Beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV, samengevat, aangevoerd dat hij kampt met de gevolgen van een jarenlange blootstelling aan PFOA. De overheid heeft gebruik van PFOA/PFAS inmiddels sterk aan banden gelegd gezien de extreme giftigheid daarvan. Door de PFOA-vergiftiging heeft hij verschillende klachten, zoals chronische vermoeidheid (CVS). De stelling van het UWV dat er ‘geen duidelijk somatisch substraat is gevonden’ is volgens eiser niet correct. Zijn medisch dossier van de afgelopen 30 jaar laat volgens hem voldoende en zeer duidelijke medische afwijkingen zien, zoals een te hoge Ferritine bloedwaarde. Als gevolg van die chronische vermoeidheid lukt het eiser niet om meer dan
2 uur achtereen actief te zijn.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten.
Bij de opstelling van de FML van 17 april 2019 is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in WIA-zaken, de Centrale Raad van Beroep, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang, zoals de rechtbank eiser ter zitting ook al heeft laten weten.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de UWV-artsen hebben aangenomen. Eiser heeft met name geen medische informatie ingebracht die zijn stelling onderbouwt dat hij als gevolg van chronische vermoeidheid niet meer dan 2 uur achtereen actief kan zijn. Verder is de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 17 maart 2020 nog eens uitgebreid ingegaan op de beroepsgronden van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in die rapportage ook voldoende overtuigend uiteengezet waarom verdergaande beperkingen op de datum in geding (1 juli 2019) niet aan de orde waren.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiser die is neergelegd in de FML van 17 april 2019.
5.
Arbeidskundige beoordeling
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser: wikkelaar (Sbc-code 267053), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en assembleerder installatie, motoren, voertuigen (Sbc-code 265110).
5.2
Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij geen inhoudelijk bezwaar tegen de functies heeft, maar dat het probleem is dat hij door chronische vermoeidheid de werkdag niet kan volbrengen en daarmee de functies niet kan vervullen.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit daarmee duidelijk voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van eisers arbeidsongeschiktheid.
5.3
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,13%. Eiser heeft de berekening op zichzelf niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Conclusie
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op 53,13%
.Het beroep zal ongegrond worden verklaard en voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 6 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.