In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 juli 2019, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. Het UWV heeft op 30 september 2020 het bestreden besluit gewijzigd, waardoor verzoeker per 10 januari 2019 voor 80-100% arbeidsongeschikt werd verklaard. Na deze wijziging heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
Het UWV heeft op 7 oktober 2020 aan de rechtbank laten weten bereid te zijn de proceskosten en het griffiegeld te vergoeden. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker tegemoet is gekomen en veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 525,-. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 november 2020.