ECLI:NL:RBZWB:2020:5525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Wouters, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 24 oktober 2019, waarin haar WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 2 oktober 2020, waarbij eiseres aanwezig was, maar het UWV niet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als postmedewerkster heeft gewerkt, zich op 30 mei 2017 ziek heeft gemeld. Het UWV weigerde haar per 28 mei 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, die was gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres stelde dat haar klachten niet adequaat waren beoordeeld en dat zij zwaarder beperkt had moeten worden geacht.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de UWV-artsen rekening hadden gehouden met de door eiseres gestelde klachten. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve beleving van klachten niet beslissend is voor de vaststelling van objectieve beperkingen. Aangezien eiseres geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de rechtbank deed twijfelen aan de belastbaarheid zoals vastgesteld door het UWV, werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6252 WIA

uitspraak van 6 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering haar een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 2 oktober 2020.
Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als postmedewerkster. Op 30 mei 2017 heeft eiseres zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld.
Bij besluit van 23 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiseres per 28 mei 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per 28 mei 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiseres op het spreekuur van 16 mei 2019 gezien.
De verzekeringsarts heeft een psychisch onderzoek verricht, heeft het dossier bestudeerd en heeft medische informatie van derden in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts rapporteert dat eiseres al langer bekend is met een scala van medische klachten waarvoor uitgebreid specialistisch onderzoek heeft plaatsgevonden door diverse specialisten. Er werd tot op heden geen duidelijke verklaring voor haar klachten gevonden. Eiseres heeft met name veel pijnklachten en vermoeidheidsklachten waarvoor tot op heden het medisch substraat niet is gevonden. Op grond van het huidig medisch feitencomplex vindt de verzekeringsarts het aannemelijk dat eiseres beperkt is voor hogere psycho-mentale belasting en voor zwaardere fysieke belasting in het algemeen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting van 4 oktober 2019 en heeft een dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert geen aanleiding te zien af te wijken van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts. Uit de bezwaar-procedure zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er een duidelijke discrepantie bestaat tussen de door eiseres ervaren klachten en beperkingen en de te objectiveren afwijkingen. De bevindingen bij onderzoek door verschillende specialisten in het curatieve circuit waren niet consistent met de sterke subjectieve klachtenbeleving en de ervaren beperkingen. Er is de verzekeringsarts b&b niet gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres. En er zijn volgens de verzekeringsarts b&b zeker geen medische argumenten om eiseres meer te beperken (eerder minder) dan is gedaan in de FML van 16 mei 2019.
4.2
Beroepsgronden
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b haar zwaarder beperkt had moeten achten, gezien de grote verscheidenheid aan gezondheidsklachten. Volgens eiseres wordt er ten onrechte overwogen dat er zeker geen reden is om haar meer te beperken in haar arbeidsmogelijkheden dan in het primaire besluit is gedaan. Eiseres heeft al jaren last van verschillende klachten. Aan de pijnklachten van eiseres en het feit dat zij praktisch zo goed als bedlegerig is, wordt volledig voorbijgegaan. Enkel omdat de klachten medisch nog geen naam hebben maakt niet dat de klachten er niet zijn.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten.
Bij de opstelling van de FML van 16 mei 2019 is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van die klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat eiseres veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in WIA-zaken, de Centrale Raad van Beroep, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang, zoals de rechtbank eiseres ter zitting ook al heeft laten weten.
Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de UWV-artsen hebben aangenomen.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om een deskundige in te schakelen, waarom eiseres ter zitting heeft verzocht.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dus uit van de belastbaarheid van eiseres die is neergelegd in de FML van 16 mei 2019.
5.
Arbeidskundige beoordeling
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres: productiemedewerker (Sbc-code 111180), administratief medewerker (Sbc-code 315133) en inpakker (Sbc-code 111190).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 mei 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Deze functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
5.3
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die tot de conclusie leidt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft die berekening op zichzelf niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van deze mate van arbeidsongeschiktheid
6.
Conclusie
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 28 mei 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard en voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 6 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.