ECLI:NL:RBZWB:2020:5519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_5809
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen niet tijdig besluit bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C. van der Ent, had een beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op haar aanvraag voor bijzondere bijstand. Op 16 april 2020 heeft het college uiteindelijk een positieve beslissing genomen op de aanvraag. Hierna heeft verzoekster haar beroep op 30 juni 2020 ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten.

De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om op het verzoek tot proceskostenvergoeding te reageren, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.

De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen met de beslissing van 16 april 2020. Daarom heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 262,50. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41 van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5809 PW
uitspraak van 6 november 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent, advocaat te Breda,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar aanvraag voor bijzondere bijstand.
Bij besluit van 16 april 2020 heeft het college een (positieve) beslissing op de aanvraag genomen.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep op 30 juni 2020 ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college is in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren, maar heeft dat niet gedaan.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten, wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 16 april 2020 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De door verzoekster gemaakte kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 0,5).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van C. Kalb, griffier, op 6 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.