ECLI:NL:RBZWB:2020:5517
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand. Het college heeft op 8 april 2020 een beslissing op bezwaar genomen, waarna de gemachtigde van verzoeker op 2 juli 2020 het beroep heeft ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft op 21 juli 2020 laten weten in te stemmen met een proceskostenvergoeding, waarbij de wegingsfactor op 0,5 zou moeten worden gesteld. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen, en veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 262,50. Tevens merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 november 2020. De rechtbank heeft de proceskosten van verzoeker toegewezen en de uitspraak is geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.