ECLI:NL:RBZWB:2020:5516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_92
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft eiseres op 7 januari 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin haar bezwaar tegen een bestuurlijke boete niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 november 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het verschuldigde griffierecht van € 178,- niet heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken en herinneringen van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR). Eiseres heeft meerdere keren aangegeven dat zij het griffierecht niet in één keer kan betalen en heeft verzocht om een betalingsregeling, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat zij voldoende tijd heeft gehad om het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE AWB 20/92 BRP

uitspraak van 6 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 7 januari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 24 december 2019 van het college, waarin haar bezwaar tegen een bestuurlijke boete niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

1. Van de indiener van een beroepschrift wordt op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht geheven. Eiseres is schriftelijk uitgenodigd door het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) om het voor haar beroepszaak verschuldigde griffierecht van € 178,- te betalen.
Op 8 februari 2020 is aan eiseres aangetekend een betalingsherinnering gestuurd door het LDCR.
Eiseres heeft vervolgens op 31 maart 2020 een verzoek om ontheffing van betaling van het griffierecht ingediend. Op 5 juni 2020 heeft de griffier van de rechtbank eiseres laten weten dat zij niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Het verzoek om ontheffing wordt daarom afgewezen.
Op 6 juni 2020 heeft de LDCR een nieuwe nota griffierecht naar eiseres gestuurd.
Op 5 juli 2020 heeft LDCR aangetekend een betalingsherinnering naar eiseres verzonden.
Bij brieven van 2 en 16 juli 2020 heeft eiseres brieven gestuurd naar de rechtbank dat zij het griffierecht niet in één keer kan betalen en graag een betalingsregeling wil afspreken.
Op 8 oktober 2020 heeft de griffier van de rechtbank eiseres laten weten dat een betalingsregeling niet mogelijk is. Eiseres wordt een allerlaatste kans geboden om binnen vier weken na dagtekening van de brief het verschuldigde griffierecht te betalen.
Op 30 oktober heeft eiseres de rechtbank schriftelijk laten weten dat zij het griffierecht niet in één keer kan betalen en dat zij betaling in termijnen wil.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres het griffierecht tot op heden niet heeft betaald. Eiseres komt niet voor een ontheffing van betaling van het griffierecht in aanmerking. Zij heeft bovendien inmiddels 10 maanden de tijd gehad om zelf geld opzij te leggen (te sparen) om het griffierecht van € 178,- te kunnen voldoen. Dat zij dat blijkbaar niet gedaan heeft, komt voor haar rekening en risico. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:6, aanhef en onder a, en 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 6 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt:
Indien niet is voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan die niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:41 van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
(…)
(…)
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.