ECLI:NL:RBZWB:2020:5456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
02/171921-19, 02/284130-19, 02/219149-19 en 02/800307-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en verduistering van een telefoon in Tilburg

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere delicten, waaronder diefstal met geweld en verduistering. De zaak betreft vier parketnummers, waarbij de verdachte op 5 november 2018 in Tilburg papieren van een motorscooter heeft gestolen van aangever [aangever 1] door hem tegen het hoofd te slaan. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze diefstal, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal van de motorscooter zelf en het geldbedrag. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag op [aangever 2] door met een hamer te slaan, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de hamer daadwerkelijk contact had gemaakt met het slachtoffer, waardoor ook dit feit niet bewezen werd verklaard. Tot slot was er een aanklacht van afpersing en oplichting van [aangever 3] met betrekking tot een iPhone, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich de telefoon had toegeëigend zonder dat er sprake was van dwang. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van 93 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de benadeelde partijen gedeeltelijk ontvankelijk in hun vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/171921-19, 02/284130-19, 02/219149-19 en 02/800307-16 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/219149-19 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 02/171921-19:
samen met een of meer anderen, althans alleen, met geweld of bedreiging met geweld een geldbedrag, een motorscooter en/of de bijbehorende papieren van [aangever 1] heeft gestolen;
Parketnummer 02/284130-19:
geprobeerd heeft om [aangever 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Parketnummer 02/219149-19:
[aangever 3] heeft afgeperst subsidiair [aangever 3] heeft opgelicht meer subsidiair een telefoon van [aangever 3] heeft verduisterd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/171921-19:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij een motorscooter behorende papieren met geweld van aangever [aangever 1] heeft gestolen door [aangever 1] tegen het hoofd te slaan en de papieren uit zijn handen te rukken. [aangever 1] had kort daarvoor van een andere jongen een motorscooter gekocht. Hij had voor de motorscooter betaald en de papieren van de motorscooter gekregen. Na een proefrit bij de koper achterop de motorscooter, ging de koper er met de motorscooter en het daarvoor betaalde geld vandoor. [aangever 1] is vervolgens achter twee jongens, die bij de verkoop van de scooter aanwezig waren, aangelopen. Eén van deze jongens, verdachte, vroeg aan [aangever 1] om hem de papieren te geven. [aangever 1] wilde die niet geven en kreeg vervolgens van verdachte een klap tegen zijn hoofd. Daarna rukte verdachte de papieren uit zijn hand. De verklaring van verdachte dat hij niet bij de koop van de motorscooter aanwezig is geweest en dat [aangever 1] hem vrijwillig de papieren zou hebben overhandigd, wordt door de officier van justitie niet geloofd. [aangever 1] had er belang bij om de papieren van de net door hem gekochte motorscooter bij zich te houden en zou deze papieren niet zomaar aan een jongen, die hij niet eerder had gezien, hebben afgegeven. De officier van justitie acht geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde diefstal van een geldbedrag en een motorscooter. Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, voert de officier van justitie aan dat deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal wel voor de verdenking konden worden gebruikt. Deze processen-verbaal hoeven niet voor het bewijs te worden gebruikt, omdat verdachte zichzelf al door zijn eigen verklaring op de plaats van het delict heeft geplaatst.
Parketnummer 02/284130-19:
De officier van justitie acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door meerdere keren met een hamer op het hoofd van aangever [aangever 2] te slaan opzettelijk, in ieder geval in voorwaardelijke zin, geprobeerd heeft om [aangever 2] te doden. [aangever 2] heeft in zijn aangifte en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij meerdere keren met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] (ook wel [getuige 1] genoemd) bij de rechter-commissaris. Ook op camerabeelden is door de officier van justitie en door de verbalisant, die deze beelden heeft omschreven, gezien dat verdachte [aangever 2] met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen. Op deze beelden, die ter terechtzitting zijn getoond, zie je een hamer op de grond liggen en hoor je [aangever 2] zeggen: “heb je nu een hamer bij je?”. Het bij [aangever 2] aangetroffen letsel kan zijn veroorzaakt door het slaan met een hamer op het hoofd. Verdachte heeft zichzelf op de camerabeelden herkend. Zijn verklaring dat hij bij dit incident geen hamer heeft gezien en dat hij dus ook geen hamer heeft gebruikt, wordt gelet op het vorenstaande door de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig geacht.
Parketnummer 02/219149-19:
De officier van justitie acht met enkel de verklaring van aangever [aangever 3] dat hij de telefoon onder bedreiging van een vuurwapen heeft afgegeven onvoldoende wettig bewijs aanwezig voor de primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 3] heeft opgelicht, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Voor de officier van justitie staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte degene is geweest die zichzelf [naam 1] noemde. De stem van verdachte werd door [aangever 3] herkend als de stem van [naam 1] . Ook voor het overige heeft de officier van justitie geen aanleiding om aan de verklaring van [aangever 3] te twijfelen. Voor de officier van justitie staat vast dat verdachte van tevoren al had bedacht om de telefoon van [aangever 3] mee te nemen zonder te betalen. Deze telefoon is later ook bij een ander dan [aangever 3] aangetroffen. Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, voert de officier van justitie ook voor wat betreft dit feit aan dat deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van herkenning wel voor de verdenking konden worden gebruikt. Deze processen-verbaal hoeven niet voor het bewijs te worden gebruikt, omdat verdachte zichzelf al door zijn eigen verklaring op de plaats van het delict heeft geplaatst.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/171921-19:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Verdachte heeft dit feit ontkend. Hij heeft verklaard dat hij niet aanwezig is geweest bij de verkoop van de motorscooter. Hij is pas later in beeld gekomen. Verdachte is op enig moment gebeld met de vraag om de papieren van de motorscooter bij [aangever 1] op te halen. Hij is vervolgens naar [aangever 1] gegaan en heeft deze papieren van hem gekregen. Verdachte ontkent dat hij [aangever 1] daarbij zou hebben geslagen en dat hij de papieren uit zijn handen zou hebben getrokken. Dat verdachte dit zou hebben gedaan, volgt enkel uit de verklaring van [aangever 1] . Diens verklaring wordt niet dan wel in onvoldoende mate ondersteund door andere bewijsstukken. De moeder van [aangever 1] , getuige [getuige 2] , heeft niet gezien dat [aangever 1] door verdachte is mishandeld en dat de papieren van hem zijn afgepakt. Zij heeft [aangever 1] weliswaar strompelend zien terugkomen, waarbij hij aangaf te zijn mishandeld, echter haar verklaring is afkomstig uit dezelfde bron ( [aangever 1] ) en onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte vast te stellen. Daarbij zijn de verklaringen van [aangever 1] inconsequent en onderling tegenstrijdig aan elkaar. Ook staan zijn verklaringen op essentiële onderdelen haaks op de verklaring van getuige [getuige 2] . De verdediging is dan ook van mening dat zijn verklaringen, gelet op hun onbetrouwbaarheid, moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Mocht de rechtbank hiertoe niet overgaan, dan stelt verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van [aangever 1] onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verdediging verzoekt verdachte dan ook gelet hierop van de diefstal met geweld van de motorscooter, het geld én de papieren vrij te spreken. Ten aanzien van het aantreffen van de motorscooter in de schuur van verdachte op 5 november 2018, merkt de verdediging op dat op dat moment ten aanzien van verdachte nog geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Hij is pas op 6 november 2018 als verdachte aangemerkt. De verdediging is dan ook primair van mening dat op 5 november 2019 niet had mogen worden binnengetreden en de motorscooter niet had kunnen worden aangetroffen. Deze vondst dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Voor zover de rechtbank dat redelijk vermoeden van schuld wel al op 5 november 2019 aanneemt, geldt subsidiair het volgende. Het redelijk vermoeden van schuld kan herleid worden naar een proces-verbaal van herkenning. In het dossier zitten meerdere processen-verbaal van herkenning. Deze zijn echter alle op onjuiste wijze tot stand gekomen. Hieruit is derhalve ten onrechte de conclusie getrokken dat verdachte als verdachte kon worden aangemerkt. Meer subsidiair, voor zover de vondst van de motorscooter niet wordt uitgesloten van het bewijs, is de verdediging van mening dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die op de motorscooter heeft gezeten en de motorscooter bij hem in de schuur heeft gezet. In het proces-verbaal van bevindingen wordt beschreven dat de aangifte, de vondst van de motorscooter in combinatie met het feit dat dit op het adres van verdachte is aangetroffen, aanleiding gaf om verdachte als verdachte aan te merken. Nu het die combinatie betrof en de vondst dient te worden uitgesloten van het bewijs, is er ten onrechte verder jegens verdachte gerechercheerd en dient als gevolg daarvan al het bewijs jegens hem te worden uitgesloten. Ook gelet hierop dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken. Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/284130-19:
De verdediging is van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Verdachte heeft dit feit eveneens ontkend. Hij heeft verklaard dat hij die avond naar de woning van getuige [getuige 1] is gegaan omdat hij in de veronderstelling was dat hij dit via WhatsApp met haar had afgesproken. Daar aangekomen werd de deur open gedaan door [aangever 2] . [aangever 2] is vervolgens het gevecht met verdachte aangegaan. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. Hieruit volgt dat het [aangever 2] was die uit was op een confrontatie met verdachte en niet andersom. Afgezien van de verklaringen van [aangever 2] , zit in het dossier geen enkel onafhankelijk bewijsmiddel, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte [aangever 2] met een hamer heeft geslagen. Overigens heeft [aangever 2] op meerdere punten tegenstrijdig verklaard, hetgeen ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Ook op de camerabeelden is op geen enkel moment te zien dat verdachte slaande bewegingen maakt met een hamer. Wel is hierop waargenomen dat een persoon een hamer vast heeft en dat deze hamer op de grond valt. Deze hamer is niet meer aangetroffen, waardoor concreet bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte, zoals bijvoorbeeld vingerafdrukken, ontbreekt. Dat [aangever 2] na de vechtpartij klaarblijkelijk onwel is geworden en naar het ziekenhuis is gebracht, doet daar niets aan af. Uit het medisch verslag volgt namelijk dat hij een grote hoeveelheid alcohol had gedronken en uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat [aangever 2] en verdachte elkaar over en weer trappen en klappen hebben gegeven. Hierdoor kan [aangever 2] eveneens onwel zijn geworden. Bovendien past het bij hem aangetroffen letsel niet bij het slaan van een hamer op het hoofd. Gelet hierop is de verdediging van mening dat verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor zover de rechtbank zou aannemen dat verdachte wel met een hamer zou hebben geslagen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet doelbewust met een hamer op of tegen het hoofd van [aangever 2] heeft geslagen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat er hard met de hamer zou zijn geslagen. Het bij [aangever 2] aangetroffen letsel is beperkt en kan ook zijn veroorzaakt door de vechtpartij of de val op de grond. Verder maakt het uit met wat voor soort hamer is geslagen en dit is niet duidelijk geworden. Al met al is de verdediging dan ook van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, het opzet had op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van/bij [aangever 2] . De verdediging verzoekt verdachte ook op grond hiervan van dit feit vrij te spreken.
Parketnummer 02/219149-19:
De verdediging is van mening dat de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Ook dit feit is door verdachte ontkend. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld van een telefoon, voert de verdediging aan dat blijkens de verklaring van [aangever 3] , hij de telefoon aan de koper [naam 1] had afgegeven, voordat het wapen aan hem zou zijn getoond. Reeds gelet hierop kan niet gesproken worden van het onder dwang afgeven van een telefoon. Daarbij wordt de verklaring van [aangever 3] dat er een wapen in het spel zou zijn, niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook gelet hierop is de verdediging van mening dat vrijspraak van dit feit dient te volgen. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde oplichting, voert de verdediging aan dat ook wat dit betreft de verklaring van [aangever 3] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Daarbij kan op grond van het dossier niet bewezen worden verklaard dat verdachte degene is geweest die [aangever 3] zou hebben opgelicht. Verdachte heeft hierover verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] zichzelf [naam 1] noemde en dat hij dus degene is geweest die de telefoon van [aangever 3] wilde kopen. De telefoon van [aangever 3] is ook niet onder verdachte aangetroffen. Daarnaast wordt niet aan de eisen van een oplichting voldaan. Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een bedrieglijk middel en evenmin dat verdachte daar direct dan wel indirect iets mee te maken heeft gehad. De verdediging verzoekt verdachte daarom ook van de subsidiair ten laste gelegde oplichting vrij te spreken. Ook van de meer subsidiair tenlastegelegde verduistering dient verdachte naar de mening van de verdediging te worden vrijgesproken. Zoals reeds betoogd kan, aldus de verdediging, op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte met [naam 1] wordt bedoeld en hij zich heeft voorgedaan als een potentiële koper. Daarbij is niet komen vast te staan dat verdachte de telefoon uiteindelijk in zijn bezit heeft gehad. Tot slot is de verdediging van mening dat ook ten aanzien van dit feit de processen-verbaal van herkenning niet bruikbaar zijn en dat derhalve jegens verdachte ten onrechte een verdenking is ontstaan met daarbij de slotsom dat er geen toelaatbaar bewijs zit in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/171921-19:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat aangever [aangever 1] samen met zijn moeder getuige [getuige 2] op 5 november 2018 naar Tilburg is gegaan om een motorscooter te kopen. Nadat [aangever 1] de motorscooter had betaald en de papieren van deze motorscooter had ontvangen, ging de verkoper er met de motorscooter vandoor. Ook de bij de verkoop aanwezige jongens gingen er vandoor. Op enig moment daarna kwamen er twee jongens. Eén van deze jongens was verdachte. De jongens vertelden [aangever 1] dat de verkoper door de politie was aangehouden en dat zij de papieren van de motorscooter nodig hadden. [aangever 1] wilde deze papieren niet zomaar afgeven en is met de jongens meegelopen. Zijn moeder probeerde hen met de auto te volgen, maar dit werd haar niet makkelijk gemaakt. Vervolgens heeft verdachte buiten het zicht van de moeder [aangever 1] tegen het hoofd geslagen en bij [aangever 1] de papieren uit diens handen gerukt. Hierna renden verdachte en de andere jongen weg.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [aangever 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen en dat hij vervolgens de papieren van hem heeft gestolen. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig voor medeplegen. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte ook het ten laste gelegde geldbedrag en/of de motorscooter heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 1] , overweegt de rechtbank dat de inconsequenties en tegenstrijdigheden in zijn verklaringen slechts zien op niet essentiële onderdelen hiervan. De verklaringen van [aangever 1] zijn, zeker voor wat betreft de diefstal met geweld van de papieren, voldoende consistent en daarmee betrouwbaar. De rechtbank gaat er daarbij, zoals [aangever 1] in zijn aangifte heeft verklaard, vanuit dat hij eerst door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen en dat vervolgens door verdachte de papieren uit diens handen zijn gerukt. De verklaringen van [aangever 1] worden in voldoende mate ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] en de verklaring van verdachte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij, vlak nadat verdachte [aangever 1] tegen zijn hoofd had geslagen en de papieren uit zijn handen had gerukt, [aangever 1] strompelend en krom heeft zien teruglopen en dat zij hem hoorde zeggen dat hij was geslagen en dat de papieren van de scooter waren afgepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij [aangever 1] om de papieren heeft gevraagd en de papieren vervolgens thuis heeft weggelegd. Dat verdachte de papieren netjes van [aangever 1] heeft gekregen nadat verdachte daarom had gevraagd, acht de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig. Te meer nu [aangever 1] er alle belang bij had om de papieren bij zich te houden, nu de verkoper van de motorscooter, nadat [aangever 1] voor de motorscooter had betaald, er met de motorscooter vandoor was gegaan.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , opgenomen op pagina 175 van proces-verbaal 1, volgt dat deze verbalisant op de foto die aangever van twee van de bij het feit betrokken personen had gemaakt één van deze personen voor 100% herkende als zijnde verdachte. De verbalisant herkent hem aan zijn hele gelaat en postuur. Hij komt hem regelmatig tegen in de wijk. De rechtbank acht deze herkenning voldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Voor uitsluiting van bewijsmiddelen, zoals door de verdediging betoogt, is dan ook geen aanleiding.
Parketnummer 02/284130-19:
De rechtbank stelt op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, vast dat verdachte tijdens de confrontatie met aangever [aangever 2] een hamer vast heeft gehad. Ook stelt de rechtbank op basis hiervan vast dat verdachte met deze hamer heeft gezwaaid, ook in de richting van het hoofd van [aangever 2] . Niet kan echter worden vastgesteld dat deze hamer ook daadwerkelijk tegen het hoofd of het lichaam van [aangever 2] is gekomen. De enkele verklaringen van [aangever 2] zijn hiertoe onvoldoende. Onduidelijk is of het bij hem geconstateerde letsel veroorzaakt is door het slaan met een hamer. Dit letsel kan immers ook door het krijgen van klappen en trappen en het vallen op de grond zijn veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat door te slaan met een hamer in de richting van het hoofd sprake zou kunnen zijn van een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Deze feitelijke handeling is evenwel niet ten laste gelegd. Ten laste is gelegd dat verdachte met een hamer meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen. Nu niet kan worden vastgesteld dat de hamer ook daadwerkelijk tegen/in/op het hoofd of het lichaam van [aangever 2] is gekomen, kan het ten laste gelegde al om die reden niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02/219149-19:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat aangever [aangever 3] op [naam 4] een iPhone type X te koop aanbood. Een zekere [naam 1] liet via [naam 4] aan aangever weten dat hij de iPhone van hem wilde kopen. Vervolgens hebben [naam 1] en [aangever 3] op 30 augustus 2019 in de [(straat)naam flatgebouw] te Tilburg met elkaar afgesproken. Die dag kwamen in de [(straat)naam flatgebouw] twee jongens op [aangever 3] afgelopen. [aangever 3] werd door de langste van de twee jongens aangesproken. Hij herkende de stem van deze jongen als de stem van [naam 1] . [aangever 3] is samen met [naam 1] en de andere jongen de flat aan de [(straat)naam flatgebouw] binnengegaan. Ze zijn vervolgens naar de derde verdieping gelopen. Op de derde verdieping vroeg [naam 1] of [aangever 3] de telefoon kon laten zien. [aangever 3] heeft de telefoon uit de doos gehaald en aan [naam 1] gegeven. [naam 1] bekeek de telefoon en ondertussen liep de andere jongen richting de trappen. [naam 1] vroeg of [aangever 3] de telefoon in het Nederlands kon zetten. [aangever 3] heeft dit gedaan en de telefoon weer teruggegeven aan [naam 1] . Vervolgens rende [naam 1] met de telefoon in zijn handen weg. Hij rende naar het trappenhuis en ging naar de eerste verdieping. Vervolgens sprong hij vanaf de eerste verdieping naar beneden. Uit nader onderzoek is gebleken dat de iPhone van [aangever 3] een paar dagen later in gebruik is genomen door een zekere [naam 2] . Hij had deze telefoon op 1 september 2019 in Tilburg gekocht.
Volgens [aangever 3] en de verbalisant die in het proces-verbaal van bevindingen de camerabeelden heeft omgeschreven, had de persoon die [aangever 3] als eerste aansprak, door [aangever 3] aan zijn stem herkend als [naam 1] en door de verbalisant persoon B genoemd, een zwarte trainingsbroek en een zwarte hoody respectievelijk een donkerkleurige trainingspak aan. De andere persoon, die door de verbalisant persoon A werd genoemd, had volgens [aangever 3] en de verbalisant een blauwe bodywarmer aan. De verbalisant heeft op de camerabeelden gezien dat persoon B van de balustrade van de eerste verdieping naar beneden sprong en dat persoon A via de entreehal de [(straat)naam flatgebouw] verliet. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte naar de [(straat)naam flatgebouw] was gegaan voor de aankoop van een telefoon en dat verdachte op enig moment van de eerste verdieping naar beneden is gesprongen, terwijl [medeverdachte] zelf de flat uit is gerend.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat (toenmalig) medeverdachte [medeverdachte] zich als [naam 1] heeft voorgedaan. De rol die [medeverdachte] verdachte bij de politie heeft toegedicht, is de rol van [medeverdachte] geweest. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij van de eerste verdieping van de [(straat)naam flatgebouw] naar beneden is gesprongen.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [aangever 3] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn gerelateerd, de verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij van de eerste verdieping van de [(straat)naam flatgebouw] naar beneden is gesprongen vast dat met de door [aangever 3] genoemde [naam 1] verdachte is geweest. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] zich als [naam 1] heeft voorgedaan wordt dan ook niet gevolgd.
Primair
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat [aangever 3] zich, doordat er een pistool/revolver op hem werd gericht, gedwongen voelde om de telefoon aan verdachte af te geven. [aangever 3] is de enige die over de aanwezigheid van een pistool/revolver heeft verklaard. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde afpersing vrijspreken.
Subsidiair
Ook zal de rechtbank verdachte van de subsidiair ten laste gelegde oplichting vrijspreken. Weliswaar is komen vast te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse naam, te weten [naam 1] , echter in de tenlastelegging is onvoldoende feitelijk omschreven op welke wijze verdachte [aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van genoemde iPhone.
Meer subsidiair
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de iPhone van [aangever 3] heeft verduisterd. [aangever 3] heeft de iPhone aan verdachte gegeven, die de iPhone als potentieel koper onder zich kreeg. Vervolgens is verdachte er met deze iPhone van doorgegaan.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 56 van proces-verbaal 2, volgt dat deze verbalisant op eerder genoemde camerabeelden de persoon welke geheel in het zwart gekleed was ambtshalve herkende als verdachte. De verbalisant herkent hem aan zijn slungelige houding en aan zijn manier van lopen. De rechtbank acht deze herkenning voldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Voor uitsluiting van bewijsmiddelen, zoals door de verdediging betoogt, is dan ook geen aanleiding.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/171921-19:
op 5 november 2018 te Tilburg papieren die toebehoorden aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden door
- voornoemde [aangever 1] tegen het hoofd te slaan en de papieren uit de handen van die [aangever 1] te rukken.
Parketnummer 02/219149-19:
meer subsidiair:
op 30 augustus 2019 te Tilburg opzettelijk
een telefoon (I-Phone, type X), toebehorende aan [aangever 3] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentiële koper,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is primair van mening dat met toepassing van het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht moet worden gedaan overeenkomstig het jeugdstrafrecht. Hij vordert met toepassing van dit recht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel). Indien de rechtbank dit niet volgt, vordert de officier van justitie subsidiair met toepassing van het volwassenstrafrecht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 33 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een oplegging van een PIJ-maatregel niet aan de orde kan zijn. Daartoe wijst de verdediging erop dat uit niets blijkt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Mocht er al sprake zijn van een bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten, dan is oplegging van een PIJ-maatregel gelet op de ernst van deze feiten ook een te zwaar middel. Daarbij is deze maatregel niet nodig om de maatschappij te beveiligen. Verdachte is voor het laatst veroordeeld voor strafbare feiten die hij 4 à 5 jaar geleden heeft gepleegd. Het meest recente feit waarvoor verdachte thans moet voorkomen dateert van bijna één jaar geleden. Hij heeft sindsdien zijn leven op positieve wijze voortgezet. Hij heeft werk en structuur in zijn leven. Een PIJ-maatregel is dus ook niet nodig ter bevordering van de verdere ontwikkeling van verdachte. Er kan ook nog niet worden gesteld dat het geven van een ambulante behandeling aan verdachte niet meer tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast is er geen advies beschikbaar van tenminste twee gedragsdeskundigen, waarvan één een psychiater is en heeft verdachte geen toestemming gegeven om gebruik te maken van oudere adviezen. Ook op grond van andere beschikbare stukken dient naar de mening van de verdediging niet te worden gekomen tot een oplegging van een PIJ-maatregel. Wel is de verdediging van mening dat op verdachte het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De verdediging verzoekt om bij een bewezenverklaring te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Overigens verzoekt de verdediging dit eveneens indien geen toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht. Eventueel kan in dat geval een aanvullend voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd. Daarbij dient gelet op het vonnis van 15 februari 2019 bij de strafbepaling rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verduistering en aan een diefstal met geweld. Met deze feiten laat verdachte zien dat hij weinig respect heeft voor de goederen van anderen en hij geweld niet uit de weg gaat. Hij heeft zich deze goederen met het grootste gemak en in één geval met toepassing van geweld eigen gemaakt. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. Hij heeft met het plegen van deze feiten ook onvoldoende stilgestaan bij de vervelende gevolgen voor de slachtoffers. Slachtoffer [aangever 3] heeft ter onderbouwing van zijn civiele vordering aangevoerd dat hij door de verduistering het vertrouwen in de mensen kwijt is geraakt en dat hij zich niet meer veilig voelt. Hij is tijdelijk gestopt met het afleveren van mobiele telefoons bij mensen thuis, omdat hij bang was voor herhaling.
Naast de ernst van de feiten heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hierop staat dat verdachte bij vonnis van 15 februari 2019 is veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten en geweldsdelicten.
Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het feit dat verdachte niet heeft willen meewerken aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek door psycholoog Schoenmaker en psychiater Van der Lugt.
Verder heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met het rapport van Reclassering Nederland van 15 mei 2020 en de toelichting hierop ter zitting. De reclassering heeft aangegeven dat ten aanzien van verdachte diverse contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht aanwezig zijn, te weten de geringe mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding, de geconstateerde antisociale gedragingen, zijn uitgebreide justitiële documentatie, het mislukken van eerdere justitiële sancties binnen het (ambulante kader in het) jeugdstrafrecht, zijn criminele leefstijl en het feit dat hij niet onder de indruk is van justitiële autoriteiten. Voorts ziet de reclassering een uitermate zorgelijke ontwikkeling van toenemend antisociaal gedrag en daarmee toenemende ernst van de delicten en de risico’s op recidive en letsel. De verstandelijke beperking en daaruit voortvloeiende gebrekkige handelingsvaardigheden van verdachte, zorgen ervoor dat er ondanks voornoemde contra-indicaties nog één mogelijkheid binnen het jeugdstrafrecht wordt gezien, namelijk de oplegging van een PIJ-maatregel. Eerder hebben gedragsdeskundigen dit advies al gegeven. Bij gebrek aan hernieuwd gedragsdeskundig onderzoek zijn er geen aanwijzingen dat het opleggen van een PIJ-maatregel thans niet meer zou zijn aangewezen; sterker nog onderhavige vervolging duidt juist op meer noodzaak hiertoe. Het volwassenstrafrecht biedt vooralsnog geen mogelijkheid tot de oplegging van een maatregel. Daarmee worden de mogelijkheden tot positieve gedragsverandering en vermindering van het recidiverisico binnen het volwassenstrafrecht op dit moment gering geacht. Een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde geeft verdachte naar de mening van de reclassering te veel mogelijkheden zich wederom hieraan te onttrekken en biedt derhalve onvoldoende waarborg om recidive te voorkomen. Derhalve rest binnen het volwassenstrafrecht niets anders dan de advisering van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij bescherming van de maatschappij voorop staat. Tijdens de detentie kan er samen met de gemeente Tilburg in het kader van re-integratie worden gekeken naar welke interventies er op dat moment nodig zijn. Gelet op het vorenstaande is de reclassering dan ook van mening dat de oplegging van een PIJ-maatregel de beste mogelijkheid en kans voor verdachte biedt om zijn leven een positieve wending te geven en om het recidiverisico te reduceren. De reclassering adviseert dan ook primair om met toepassing van het jeugdstrafrecht aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en subsidiair om met toepassing van het volwassenstrafrecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de jongvolwassenen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaren toch nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht kan doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het jeugdstrafrecht.
Met de officier van justitie en de reclassering ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daartoe wijst de rechtbank op de door de reclassering genoemde verstandelijke beperking en de daaruit voortvloeiende gebrekkige handelingsvaardigheden van verdachte.
De rechtbank zal, mede omdat zij anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van de onder parketnummer 02/284130-19 ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Daartoe acht de rechtbank de bewezen verklaarde feiten niet ernstig genoeg. Verdachte heeft weliswaar een behoorlijk strafblad, maar de laatste veroordeling, te weten die van 15 februari 2019 betreft oude feiten die gepleegd zijn in 2016 en 2017. Sindsdien is verdachte weliswaar in aanraking geweest met politie en justitie, maar heeft er geen strafrechtelijke veroordeling plaatsgevonden. Voorts dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte dan ook opleggen een jeugddetentie van 93 dagen met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij

Parketnummer 02/284130-19:
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 2508,95 voor dit feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Parketnummer 02/219149-19:
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 2920,= voor dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 870,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 620,= (de ontvreemde telefoon) ter zake van materiële schade en € 250,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 15 februari 2019 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie deze vordering in die zin aangepast, dat indien de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel oplegt, wordt gevorderd om deze vordering af te wijzen. Indien de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf oplegt, handhaaft de officier van justitie zijn oorspronkelijke vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend de gehele vordering toe te wijzen, gelet op de ernst van het nieuwe strafbare feit enerzijds en de lange duur van de voorwaardelijke straf anderzijds. Daarbij acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte de bij de voorwaardelijke jeugddetentie opgelegde bijzondere voorwaarden blijft naleven en dat het restant van de jeugddetentie hem (opnieuw) zal weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 45 dagen toewijzen en voor het overige afwijzen en de proeftijd met één jaar verlengen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77gg, 310, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/284130-19 ten laste gelegde feit en van het onder parketnummer 02/219149-19 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02/171921-19:Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
parketnummer 02/219149-19: meer subsidiair: Verduistering;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 93 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
verklaart de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[aangever 2]in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 3]van
€ 870,=waarvan € 620,= ter zake van materiële schade en € 250,= ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 3](parketnummer 02/219149-19),
€ 870,=te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het onder parketnummer 02/171921-19 inbeslaggenomen voorwerp, te weten een rode scooter Skipper Piaggio;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, die bij vonnis van 15 februari 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/800307-16, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
45 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af, maar
verlengt de proeftijdmet
één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Bogaert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2020.
Mr. Pellikaan is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I

De tenlastelegging
Parketnummer 02/171921-19:
hij op of omstreeks 5 november 2018 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (totaal ongeveer 450 euro) en/of een motorscooter (merk Piaggio Skipper) en/of (de) bijbehorende papieren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde [aangever 1] tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of - (vervolgens)
onverhoeds de papieren uit de handen van die [aangever 1] te grissen/rukken/pakken en/of
- ( vervolgens) nadat die [aangever 1] op de grond terecht is gekomen tegen/in/op het lichaam te
schoppen/trappen en/of (vervolgens) een kliko op die [aangever 1] te gooien;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 02/284130-19:
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hamer meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 02/219149-19:
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Tilburg,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (I-Phone,
type X), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangever 3]
toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, door een
pistool/revolver, althans een voor dreiging geschikt voorwerp, op die
[aangever 3] te richten;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 31| lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Tilburg, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse
hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een
telefoon (I-Phone, type X), immers heeft verdachte met voorgenoemd
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedriegelijk en
in strijd met de waarheid
- naar aanleiding van een advertentie op Marktsplaats contact gezocht
met de aanbieder van een telefoon onder een een valse naam en/of
- vervolgens een afspraak gemaakt voor de aankoop van de telefoon
en/of
- vervolgens naar de afgesproken plaats gekomen voor de overdracht en
betaling van de telefoon,
waardoor die [aangever 3] werd bewogen tot de afgifte van voornoemde
telefoon;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Tilburg opzettelijk
een telefoon (I-Phone, type X), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan
door misdrijf onder zich had, te weten als potentiële koper,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht)

13.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019017 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 254 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019082 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 187 (hierna te noemen proces-verbaal 2).
Parketnummer 02/171921-19
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , pagina 109 van proces-verbaal 1, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik doe aangifte van diefstal met geweld gepleegd op 5 november 2018 te Tilburg. Op 5 november 2018 zag ik op [naam 4] een motorscooter van het merk Piaggio Skipper 125 cc te koop staan. Dit was in Tilburg. Ik heb via [naam 4] op deze advertentie gereageerd. Ze reageerde snel en ik heb via WhatsApp een afspraak gemaakt met [naam 3] . We hadden afgesproken in de Rossinistraat [huisnummer] te Tilburg. Ik ben daar samen met mijn moeder in de auto naar toe gereden. Mijn moeder heeft de auto geparkeerd en ik ben alleen uitgestapt. Ik zag dat er al ongeveer 6 à 7 personen buiten stonden. Ik zag ook de scooter staan. Ik heb uitgebreid de scooter bekeken en voordat ik een proefrit zou maken heb ik het geld wat ik voor de scooter zou betalen aan [naam 3] gegeven. Ik ben achterop de scooter gaan zitten en [naam 3] reed. We hebben een ritje gereden. Toen we even later terugkwamen bij de woning aan de Rossinistraat ben ik afgestapt en meteen toen ik afgestapt was reed [naam 3] keihard weg. De andere jongens die nog bij de woning stonden liepen ook keihard weg. Op enig moment ben ik met de papieren van de motor in mijn handen, die had ik eerder gekregen, achter twee jongens aangelopen. Ik had van deze twee ook een foto kunnen maken toen hij voor mij liep en aan het bellen was. Ik volgde ze tot aan een speeltuintje aan de achterzijde van de flat die op de foto te zien is. De jongen met de zwarte hoodie draaide ineens om en sloeg mij hard tegen mijn hoofd en vervolgens rukte hij de papieren van de motorscooter uit mijn handen. Door de klap zakte ik door mijn benen en viel op de grond. Toen renden de twee jongens weg. Een had een rood petje op. De andere die mij geslagen had en de papieren van mij had ontrukt, droeg een zwarte hoodie en had de capuchon op. Hierna ben ik richting mijn moeder gelopen die achter mij aan was gereden in de auto. Ik moest huilen. Ik kreeg ook behoorlijke hoofdpijn. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [aangever 1] , pagina 127 van proces-verbaal 1, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = aangever
V: Wat gebeurde er tijdens deze wandeling?
A: Tijdens de wandeling bleef de jongen met het rode petje op het hoofd rustig en hij zei telkens dat het wel goed zou komen met de controle. De jongen met de zwarte hoodie en de capuchon over het hoofd was echter agressief. Hij riep dat ik moest stoppen met kankeren en zei dat hij panisch werd van mij. Op een gegeven moment hoorde ik zeggen "bekijk het maar met je scooter" en zij wilden weglopen. Ik zei dat ik mee wilde naar de controle en had de papieren op dat moment ook in mijn hand. Plotseling pakte de jongen met de zwarte hoodie en de capuchon over het hoofd de papieren en sloeg mij tegen mijn hoofd, of sloeg mij eerst en pakte daarna de papieren. De juiste volgorde weet ik niet meer, omdat het allemaal zo snel ging.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever 1] bij de rechter-commissaris op 12 juni 2020, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het hele groepje was opeens weg en toen kwamen er twee jongens terug. Deze twee jongens hoorden er ook bij, omdat zij er in het begin ook al bijstonden. Dit zijn de jongens waarvan ik de foto bij de aangifte heb gedaan. De jongens zeiden tegen mij: “kom even mee want hij is aangehouden door de politie en we hebben de papieren nodig”.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] pagina 140 van proces-verbaal 1, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = aangever
V: Wat kunt u vertellen, over het voorval?
A: Mijn zoon vroeg of ik hem in Tilburg wilde afzetten, omdat hij daar een scooter wilde kopen. Deze wilde hij kopen van een adverteerder van [naam 4] . Hij liet de advertentie ook aan mij zien. Ik meen dat het een rode scooter was. Mijn zoon [aangever 1] gaf toen aan dat ik nadat hem daar had afgezet, ook weer kon vertrekken. Ik gaf aan dat ik dit niet zou doen en zou wachten tot hij de scooter in zijn bezit had, afgetankt en op zijn naam gezet en verzekerd. Ik parkeerde vervolgens op de parkeerplaats bij dat pleintje en bleef daar staan wachten. Er stond op circa 20 meter afstand van de auto een groepje van circa 7 getinte jongens. Even daarna zag ik [aangever 1] op de scooter een proefritje maken. Ik zag dat een jongen, waarvan ik dacht dat dit de eigenaar van de scooter was, ook op de scooter zat. Ze waren vervolgens vrij snel terug. Ik zag dat de jongen die eerder ook op de scooter zat hard wegreed met de scooter. [aangever 1] wenkte mij daarop met handgebaren. Ik had meteen in de gaten dat ik vlug moest komen. Ik heb toen de auto afgesloten en ben naar [aangever 1] gelopen. Op het moment dat ik naar [aangever 1] liep, hoorde ik dat hij helemaal over zijn toeren was. [aangever 1] gaf aan dat de jongens hadden aangegeven dat ze door de politie waren staande gehouden en dat ze de papieren nodig hadden. Ik had eerder van [aangever 1] begrepen dat hij de papieren van die scooter in zijn bezit had en dat hij het geld gegeven had voor de scooter. Vlak nadat ik dit te horen had gekregen van [aangever 1] , kwamen twee jongens onze kant op. Ik hoorde dat zij wilden dat [aangever 1] de papieren aan hen zou geven. [aangever 1] deed dit niet en gaf aan dat hij mee wilde lopen naar de politie. Ik liep daarop naar de auto en riep naar [aangever 1] dat hij mee moest komen, omdat ik aangaf het niet te vertrouwen en dat ik ook mee wilde naar die zogenaamde politiecontrole. Op het moment dat de jongens dit in de gaten hadden, gingen die twee jongens weer weg. Ik ben daarop samen met [aangever 1] achter de twee jongens aangegaan. Wij stapten daarop uit en liepen naar de jongens. De jongens liepen daarop met [aangever 1] weg, omdat zij aangaven dat je daar niet kon komen met de auto. [aangever 1] is toen met hen meegelopen en ik ben toen met de auto een stuk meegereden, maar kwam er niet uit. Ik kon daar niet komen met de auto, maar wist gewoon dat het niet klopte. Uiteindelijk vond ik ze bij een groot grasveld achter die flat. Ik stapte direct uit en gaf aan dat het klaar was en dat ze de scooter moesten geven en anders zou ik de politie bellen. Een van de twee jongens had duidelijk de leiding en gaf aan dat [aangever 1] mij moest wegsturen, want met mij kon hij niks "ik zat te fucken". Ik herinner mij nog dat ik toen tegen die jongen zei dat hij normaal moest doen en dat hij anders een probleem had. Ik merkte gewoon dat ze [aangever 1] aan het lijntje wilde houden en dat ze gewoon aan het rekken waren. De routes die zij hadden gelopen, was duidelijk een poging om mij kwijt te raken met de auto. Ze wilden mij gewoon kwijt raken en [aangever 1] alleen hebben. Daarna werd er over en weer wat gescholden. Ik zei daarop dat ik de politie ging bellen. Ik belde echter het verkeerde nummer, in eerste instantie. De jongens zagen daarop hun kans en renden weg. [aangever 1] is achter de jongens aangerend en volgende ze in de richting van de flat. Ik was nog met de auto bezig en bezig met het bellen naar de politie. Ik zag daarop dat [aangever 1] strompelend en krom terug gelopen kwam uit een gangetje bij de flat. Ik ben toen met de auto over het grasveld naar [aangever 1] gereden. Ik hoorde dat [aangever 1] zei dat hij in elkaar geslagen was en dat ze de papieren van de scooter hadden afgepakt.
V: Wat was het signalement van die twee jongens, die [aangever 1] later
mishandelden?
A: Ze hadden beide donker getinte huid en waren volgens mij beide in donkere kleding gekleed. Verder liep er volgens mij een op slippers….Deze jongen was duidelijk de leider van de twee jongens. Hij was ook degene die mij wilde wegsturen.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 16 juni 2020.
Ik herken mezelf op de foto die gemaakt is door aangever [aangever 1] . Ik droeg die dag slippers. [Naam 5] was door de politie aangehouden en vroeg aan mij om de bij de scooter behorende papieren bij [aangever 1] op te halen. Ik heb [aangever 1] vervolgens om de papieren gevraagd.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 46 van proces-verbaal 1, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = verdachte
V: wat heb je met die papieren gedaan?
A: thuis weggelegd.
Parketnummer 02/219149-19
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pagina 20 van proces-verbaal 2, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = aangever
A: Ik doe aangifte van een overval gepleegd op 30 augustus 2019 tussen 14:00 uur en 14:16 uur te Tilburg. Ik heb mij I Phone, type X, imeinr: [imei-nummer] te koop gezet op [naam 4] . Ik heb een [naam 4] account. Ik heb een reactie gekregen op mijn [naam 4] op woensdag 28 augustus om 05:54 PM, dus 17:54 uur. Met de vraag of de telefoon nog te koop was. Dit bericht was afkomstig van [naam 1] . Het gesprek via de [naam 4] chat werd voortgezet om mogelijk tot een verkoop over te gaan. De deal was dat ik de telefoon voor 620 Euro zou verkopen aan [naam 1] . Er werd voor vandaag via de chat een afspraak gemaakt om 14:00 uur. Ik zou naar Tilburg komen op het adres [(straat)naam flatgebouw] [huisnummer] . Ik moest een bericht sturen als ik er zou zijn. Als laatste berichtje heb ik gestuurd of dat ik hem kon bellen. Ik kreeg als antwoord: [telefoonnummer 1] . Hierna heb ik geen chatberichten meer gestuurd via [naam 4] . Ik heb [naam 1] om 13:35 uur vandaag, 30 augustus 2019 gebeld. Hij zei: "Hoi", en noemde geen naam. Ik gaf aan dat ik belde in verband met de verkoop van mij I Phone. Hij wist gelijk waar het over ging. Ik deelde hem mede dat ik ging vertrekken vanaf mijn werk en dat ik rond 14:00 uur op de [(straat)naam flatgebouw] zou zijn. [naam 1] vond dit prima en ik kon gewoon aanbellen op de [(straat)naam flatgebouw] [huisnummer] te Tilburg. Ik ben dus vanaf mijn werk naar het genoemde adres gereden. Ik kwam aan bij een flatgebouw op de [(straat)naam flatgebouw] . Bij de gezamenlijke ingang heb ik aangebeld op nummer [huisnummer] . Echter hier kwam geen reactie op. Ik heb [naam 1] vervolgens gebeld en hij vertelde dat hij geld aan het pinnen was. Hij zou binnen 5 minuutjes bij me zijn. Ik zag dat er vanuit de speeltuin 2 personen aangelopen kwamen in de richting van de flat. Ik zag dat de twee personen vervolgens in mijn richting liepen. Ik werd voor de ingang aangesproken door een van die twee personen, de langste van die twee. Ik had de telefoon uiteraard bij mij. Ik had de doos met de telefoon achter in mijn broekzak. De persoon die mij als eerste aansprak kan ik als volgt omschrijven:
- lang persoon, ongeveer 1.70 - 1.75 meter groot, normaal postuur, kort haar, zwart, negeroïde man rond de 20 jaar, helemaal zwart gekleed, zwarte trainingsbroek, zwarte sportschoenen, zwarte hoody. Hij sprak met een voor mij bekend accent. Ik herkende het accent als het accent van [naam 1] waarmee ik al eerder gebeld had. [naam 1] sprak mij dus aan. Hij vroeg mij of dat hij de telefoon mocht zien. Ik gaf hierop het antwoord dat ik hem liever de telefoon binnen wilde laten zien. Met in mijn achterhoofd dat ik hem in beeld wilde krijgen van de aanwezige camera in de hal. Er kwam op dat moment een bewoner aanlopen en die deed de deur open. Ik ben gelijk met die persoon mee naar binnen gelopen. Hierop liepen deze twee personen met mij mee naar binnen. We zijn naar de 3de verdieping gelopen. We zijn doorgelopen naar de deur van nummer [huisnummer] . [naam 1] heeft aangebeld. Er werd niet open gedaan. De andere persoon die bij [naam 1] was, was zogenaamd de sleutel verloren. De persoon die bij [naam 1] was kan ik als volgt omschrijven, persoon A.
- negeroïde man, jonger als [naam 1] en kleiner, postuur normaal, donker blauwe spijkerbroek, zwarte hoody met daaroverheen een donker blauwe bodywarmer.
Ik vertelde aan [naam 1] dat ik hem de telefoon wel kon laten zien. Ik heb de telefoon uit de doos gehaald en hem aan [naam 1] gegeven. Hij keek naar de telefoon en ondertussen liep persoon A richting de trappen. Hij zei iets tegen [naam 1] dat hij beneden de deur open moest doen of woorden van gelijke strekking. Persoon A liep dus richting de trappen. [naam 1] stond nog bij de woning met mijn telefoon in zijn handen. Hij bekeek te telefoon en testte hem. Hij vroeg aan mij nog of dat hij helemaal leeg was. Dit was het geval. De telefoon stond ingesteld op het Engels. De vraag van [naam 1] was of dat ik die in het Nederlands kon zetten. Ik heb dit gedaan en de telefoon weer teruggegeven aan [naam 1] . [naam 1] ging de telefoon verder bekijken. Persoon A was helemaal uit beeld.
V: En toen?
A: [naam 1] rende weg met mijn telefoon.
V: Waar rende hij heen?
A: Richting het trappenhuis en naar beneden. Later bleek dit de eerste verdieping te
zijn.
V: Wat deed jij hierna?
A: Ik rende vervolgens achter [naam 1] aan. Ik rende de trap naar beneden en had zicht op [naam 1] . Ik zag dat hij het hoekje omging op de eerste verdieping en dat vond ik vreemd. De uitgang was namelijk op de begane grond. Ik ben hem dus nagerend richting 1ste verdieping. Ik zag dat hij vanaf de 1ste verdieping vanaf de buitengalerij naar beneden sprong. Ik schat dat dit wel 4 meter diep geweest moet zijn. Ik hoorde namelijk een flinke klap. Hij sprong gewoon over de railing. Ik zag dat persoon A buiten was en wegrende in de richting van de speeltuin. Kennelijk heeft persoon A beneden op [naam 1] gewacht. Ik ben naar beneden gelopen.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 132 van proces-verbaal 2, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = verdachte
Opmerking verbalisant: Op 30 augustus 2019 heeft er een afpersing/diefstal met geweld plaats gevonden op de [(straat)naam flatgebouw] te Tilburg.
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat is dus iemand die ik eh wel ken, ik ga er niet echt mee om. Hij zou dus via iemand iets kopen of zo. Ik was mee gegaan. Ik had toch niets te doen. Op de [(straat)naam flatgebouw] zijn we een flat in gegaan. Uiteindelijk zou er iets gekocht worden via [naam 4] of zo. Ik liep degene die iets zou kopen achterna. Ik werd toen gebeld door iemand. Ik bleef bij de lift staan en hun liepen de galerij op. Uiteindelijk wilde ik naar beneden gaan, want ik had er toch niets mee te maken. Dus toen ik wilde gaan, toen hoorde ik geschreeuw en zag ik die jongen naar beneden rennen. Hij zei "ga aan de kant”. Toen rende ik de flat uit. Ik keek om en zag die jongen van de eerste verdieping spingen. Later zei ik “fakka, wat was dat”. Hij antwoordde niet en zei “loop door, loop door”.
Opmerking verbalisant: Volgens de aangever moest hij [naam 1] bellen op het moment dat hij in de [(straat)naam flatgebouw] was. Uit de historische verkeersgegevens op het imeinummer van jouw telefoon bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] werd gebruikt in jouw telefoon. Dit is het telefoonnummer waar de aangever naar heeft gebeld op het moment dat hij in de [(straat)naam flatgebouw] was.
V: Wat kun je daarover verklaren?
A: Ja dat klopt, ik wist van die jongen dat we gingen kopen. Hij zei dat hij zelf geen nummer in zijn telefoon had. Ik dacht ik geef mijn nummer wel. Ik denk dat die andere jongen mijn telefoonnummer door heeft gegeven, ik heb dat zelf niet gedaan.
V: Hoe is de afspraak gemaakt?
A: Via [naam 4] is er naar mijn nummer gebeld
V: Wist jij dat het over een mobiele telefoon ging?
A: Ja, dat werd mij later verteld.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 153 van proces-verbaal 2, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
V = verbalisant en A = verdachte
V: Meerdere politieagenten hebben de camerabeelden gekeken van de [(straat)naam flatgebouw] en zeggen dat jij samen met [verdachte] was. Wat kun je daarover zeggen?
A: Nu dat u de naam zegt kan het zijn dat hij [verdachte] heet.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 48 van proces-verbaal 2, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In het kader van onderzoek ZB4R019082 onderzoeknaam Aeolus, werden door mij camerabeelden bekeken van de [(straat)naam flatgebouw] , gelegen aan de [(straat)naam flatgebouw] te Tilburg. Op deze camerabeelden zouden mogelijk de verdachten staan van een poging diefstal met geweld. Door mij werden de beschikbare camerabeelden bekeken. Door mij werd eerder een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van camerabeelden van de [(straat)naam flatgebouw] [huisnummer] alwaar twee personen in beeld komen. Deze personen heb ik in dat proces-verbaal persoon A en persoon B genoemd. Deze twee personen komen ook in beeld op de camerabeelden van de [(straat)naam flatgebouw] . Dit zijn:
Persoon A: Donkergetinte jongen met blauwe bodywarmer aan;
Persoon B: Donkergetinte jongen met donkerkleurige trainingspak aan.
Resume camerabeelden [(straat)naam flatgebouw] d.d. 30 augustus 2019 tussen 14:10 uur en 14:20 uur: Te zien is dat een persoon met een geelkeurig T-shirt, vermoedelijk het slachtoffer, aan het wachten is buiten nabij de entree van de [(straat)naam flatgebouw] . Op diverse beelden is te zien dat het slachtoffer een doosje van een smartphone in zijn handen heeft. Kort daarop is te zien dat er twee personen vanuit links aan weerszijden van de weg over de [(straat)naam flatgebouw] lopen en naar rechts bewegen. Te zien is dat uiteindelijk één persoon de weg oversteekt richting het huizenblok en zich bij de andere persoon voegt. Deze situatie herken ik van de beelden van de camerabeelden van de woning [(straat)naam flatgebouw] [huisnummer] te Tilburg voornoemd. Beide personen verdwijnen dan even rechtsboven uit beeld. Kort daarna komt één van deze personen weer in beeld en loopt richting [(straat)naam flatgebouw] , gevolgd door de andere persoon. De persoon die voorop loopt en richting de [(straat)naam flatgebouw] loopt is donkergetint en draagt een donkerkleurige trainingspak. Deze persoon noem ik ook in dit proces-verbaal: persoon B. Te zien is dat persoon B richting het slachtoffer loopt en dat beiden daarna in gesprek zijn. Te zien is dat de andere persoon, die ik in dit proces-verbaal persoon A noem, naar de entreedeur van de [(straat)naam flatgebouw] loopt en deze probeert open te trekken wat niet lukt. Te zien is dat er dan oogcontact lijkt plaats te vinden tussen persoon A en persoon B. Persoon A is ook donkergetint en heeft een blauwkleurige bodywarmer aan. Vervolgens is te zien dat persoon A, persoon B en het slachtoffer via de entree de [(straat)naam flatgebouw] binnen gaan. Circa 8 minuten later is te zien dat persoon A via de Entreehal de [(straat)naam flatgebouw] uit rent. Te zien is dat hij buiten omhoog richting de flat kijkt. Te zien is dat persoon A omhoog blijft kijken en wegrent via de [(straat)naam flatgebouw] en verdwijnt links uit beeld. Ondertussen is te zien dat persoon B via de balustrade van de eerste verdieping van de [(straat)naam flatgebouw] naar beneden springt en ook via de [(straat)naam flatgebouw] links uit beeld rent.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 87 van proces-verbaal 2, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Dit onderzoek betreft een oplichting gepleegd op vrijdag 30 augustus 2019, waarbij een mobiele telefoon is weggenomen van de aangever. De weggenomen mobiele telefoon betreft een: Apple I Phone, type X, IMEI nummer: [imei-nummer] . Uit de opname van de aanbieder van een communicatiedienst met het IMEI nummer [imei-nummer] behorend bij de op 30 augustus weggenomen telefoon, wordt op 1 september 2019 om 19:47 uur actief, onder het voornoemde IMEI nummer met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Op 1 september 2019 wordt om 20:18 uur met het nummer [telefoonnummer 2] gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . In de opname van dit gesprek hoor ik, verbalisant [verbalisant 3] , de beller, een voor mij onbekende mannelijke persoon zeggen: “Ik heb de simkaart in de nieuwe gedaan” of woorden van gelijke betekenis. Uit de bevraging bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie blijkt dat de te naam gestelde en de provider van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] is: [naam 2] , [adres] , Eindhoven. Op vrijdag 13 september 2019, omstreeks 10:45 uur, zijn wij verbalisanten, naar het adres aan de [adres] in Eindhoven gegaan. Na aanbellen werd de deur geopend door [naam 2] . Uit de verklaring van de verdachte [naam 2] blijkt dat hij de mobiele telefoon op 1 september 2019 heeft gekocht in Tilburg. Hij heeft de mobiele telefoon op 3 september 2019 door verkocht aan iemand die heeft gezegd dat hij in België woont.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 16 juni 2020.
Op 30 augustus 2019 was ik samen met medeverdachte [medeverdachte] bij de [(straat)naam flatgebouw] in Tilburg. We waren daar voor de aankoop van een telefoon. We zijn samen met de verkoper van de telefoon de flat binnen gegaan en naar boven gelopen. Ik ben vervolgens van de eerste verdieping naar beneden gesprongen en weggerend.