4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/171921-19:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat aangever [aangever 1] samen met zijn moeder getuige [getuige 2] op 5 november 2018 naar Tilburg is gegaan om een motorscooter te kopen. Nadat [aangever 1] de motorscooter had betaald en de papieren van deze motorscooter had ontvangen, ging de verkoper er met de motorscooter vandoor. Ook de bij de verkoop aanwezige jongens gingen er vandoor. Op enig moment daarna kwamen er twee jongens. Eén van deze jongens was verdachte. De jongens vertelden [aangever 1] dat de verkoper door de politie was aangehouden en dat zij de papieren van de motorscooter nodig hadden. [aangever 1] wilde deze papieren niet zomaar afgeven en is met de jongens meegelopen. Zijn moeder probeerde hen met de auto te volgen, maar dit werd haar niet makkelijk gemaakt. Vervolgens heeft verdachte buiten het zicht van de moeder [aangever 1] tegen het hoofd geslagen en bij [aangever 1] de papieren uit diens handen gerukt. Hierna renden verdachte en de andere jongen weg.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [aangever 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen en dat hij vervolgens de papieren van hem heeft gestolen. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig voor medeplegen. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte ook het ten laste gelegde geldbedrag en/of de motorscooter heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 1] , overweegt de rechtbank dat de inconsequenties en tegenstrijdigheden in zijn verklaringen slechts zien op niet essentiële onderdelen hiervan. De verklaringen van [aangever 1] zijn, zeker voor wat betreft de diefstal met geweld van de papieren, voldoende consistent en daarmee betrouwbaar. De rechtbank gaat er daarbij, zoals [aangever 1] in zijn aangifte heeft verklaard, vanuit dat hij eerst door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen en dat vervolgens door verdachte de papieren uit diens handen zijn gerukt. De verklaringen van [aangever 1] worden in voldoende mate ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] en de verklaring van verdachte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij, vlak nadat verdachte [aangever 1] tegen zijn hoofd had geslagen en de papieren uit zijn handen had gerukt, [aangever 1] strompelend en krom heeft zien teruglopen en dat zij hem hoorde zeggen dat hij was geslagen en dat de papieren van de scooter waren afgepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij [aangever 1] om de papieren heeft gevraagd en de papieren vervolgens thuis heeft weggelegd. Dat verdachte de papieren netjes van [aangever 1] heeft gekregen nadat verdachte daarom had gevraagd, acht de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig. Te meer nu [aangever 1] er alle belang bij had om de papieren bij zich te houden, nu de verkoper van de motorscooter, nadat [aangever 1] voor de motorscooter had betaald, er met de motorscooter vandoor was gegaan.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , opgenomen op pagina 175 van proces-verbaal 1, volgt dat deze verbalisant op de foto die aangever van twee van de bij het feit betrokken personen had gemaakt één van deze personen voor 100% herkende als zijnde verdachte. De verbalisant herkent hem aan zijn hele gelaat en postuur. Hij komt hem regelmatig tegen in de wijk. De rechtbank acht deze herkenning voldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Voor uitsluiting van bewijsmiddelen, zoals door de verdediging betoogt, is dan ook geen aanleiding.
Parketnummer 02/284130-19:
De rechtbank stelt op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, vast dat verdachte tijdens de confrontatie met aangever [aangever 2] een hamer vast heeft gehad. Ook stelt de rechtbank op basis hiervan vast dat verdachte met deze hamer heeft gezwaaid, ook in de richting van het hoofd van [aangever 2] . Niet kan echter worden vastgesteld dat deze hamer ook daadwerkelijk tegen het hoofd of het lichaam van [aangever 2] is gekomen. De enkele verklaringen van [aangever 2] zijn hiertoe onvoldoende. Onduidelijk is of het bij hem geconstateerde letsel veroorzaakt is door het slaan met een hamer. Dit letsel kan immers ook door het krijgen van klappen en trappen en het vallen op de grond zijn veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat door te slaan met een hamer in de richting van het hoofd sprake zou kunnen zijn van een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Deze feitelijke handeling is evenwel niet ten laste gelegd. Ten laste is gelegd dat verdachte met een hamer meermalen, althans eenmaal, tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen. Nu niet kan worden vastgesteld dat de hamer ook daadwerkelijk tegen/in/op het hoofd of het lichaam van [aangever 2] is gekomen, kan het ten laste gelegde al om die reden niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02/219149-19:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat aangever [aangever 3] op [naam 4] een iPhone type X te koop aanbood. Een zekere [naam 1] liet via [naam 4] aan aangever weten dat hij de iPhone van hem wilde kopen. Vervolgens hebben [naam 1] en [aangever 3] op 30 augustus 2019 in de [(straat)naam flatgebouw] te Tilburg met elkaar afgesproken. Die dag kwamen in de [(straat)naam flatgebouw] twee jongens op [aangever 3] afgelopen. [aangever 3] werd door de langste van de twee jongens aangesproken. Hij herkende de stem van deze jongen als de stem van [naam 1] . [aangever 3] is samen met [naam 1] en de andere jongen de flat aan de [(straat)naam flatgebouw] binnengegaan. Ze zijn vervolgens naar de derde verdieping gelopen. Op de derde verdieping vroeg [naam 1] of [aangever 3] de telefoon kon laten zien. [aangever 3] heeft de telefoon uit de doos gehaald en aan [naam 1] gegeven. [naam 1] bekeek de telefoon en ondertussen liep de andere jongen richting de trappen. [naam 1] vroeg of [aangever 3] de telefoon in het Nederlands kon zetten. [aangever 3] heeft dit gedaan en de telefoon weer teruggegeven aan [naam 1] . Vervolgens rende [naam 1] met de telefoon in zijn handen weg. Hij rende naar het trappenhuis en ging naar de eerste verdieping. Vervolgens sprong hij vanaf de eerste verdieping naar beneden. Uit nader onderzoek is gebleken dat de iPhone van [aangever 3] een paar dagen later in gebruik is genomen door een zekere [naam 2] . Hij had deze telefoon op 1 september 2019 in Tilburg gekocht.
Volgens [aangever 3] en de verbalisant die in het proces-verbaal van bevindingen de camerabeelden heeft omgeschreven, had de persoon die [aangever 3] als eerste aansprak, door [aangever 3] aan zijn stem herkend als [naam 1] en door de verbalisant persoon B genoemd, een zwarte trainingsbroek en een zwarte hoody respectievelijk een donkerkleurige trainingspak aan. De andere persoon, die door de verbalisant persoon A werd genoemd, had volgens [aangever 3] en de verbalisant een blauwe bodywarmer aan. De verbalisant heeft op de camerabeelden gezien dat persoon B van de balustrade van de eerste verdieping naar beneden sprong en dat persoon A via de entreehal de [(straat)naam flatgebouw] verliet. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte naar de [(straat)naam flatgebouw] was gegaan voor de aankoop van een telefoon en dat verdachte op enig moment van de eerste verdieping naar beneden is gesprongen, terwijl [medeverdachte] zelf de flat uit is gerend.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat (toenmalig) medeverdachte [medeverdachte] zich als [naam 1] heeft voorgedaan. De rol die [medeverdachte] verdachte bij de politie heeft toegedicht, is de rol van [medeverdachte] geweest. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij van de eerste verdieping van de [(straat)naam flatgebouw] naar beneden is gesprongen.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [aangever 3] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn gerelateerd, de verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij van de eerste verdieping van de [(straat)naam flatgebouw] naar beneden is gesprongen vast dat met de door [aangever 3] genoemde [naam 1] verdachte is geweest. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] zich als [naam 1] heeft voorgedaan wordt dan ook niet gevolgd.
Primair
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat [aangever 3] zich, doordat er een pistool/revolver op hem werd gericht, gedwongen voelde om de telefoon aan verdachte af te geven. [aangever 3] is de enige die over de aanwezigheid van een pistool/revolver heeft verklaard. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde afpersing vrijspreken.
Subsidiair
Ook zal de rechtbank verdachte van de subsidiair ten laste gelegde oplichting vrijspreken. Weliswaar is komen vast te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse naam, te weten [naam 1] , echter in de tenlastelegging is onvoldoende feitelijk omschreven op welke wijze verdachte [aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van genoemde iPhone.
Meer subsidiair
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de iPhone van [aangever 3] heeft verduisterd. [aangever 3] heeft de iPhone aan verdachte gegeven, die de iPhone als potentieel koper onder zich kreeg. Vervolgens is verdachte er met deze iPhone van doorgegaan.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 56 van proces-verbaal 2, volgt dat deze verbalisant op eerder genoemde camerabeelden de persoon welke geheel in het zwart gekleed was ambtshalve herkende als verdachte. De verbalisant herkent hem aan zijn slungelige houding en aan zijn manier van lopen. De rechtbank acht deze herkenning voldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Voor uitsluiting van bewijsmiddelen, zoals door de verdediging betoogt, is dan ook geen aanleiding.