Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een reclamebureau en de inspecteur van de Belastingdienst. Het betreft de afdracht van loonheffingen over de kosten van een personeelsreis die het bureau heeft georganiseerd ter gelegenheid van hun 25-jarig jubileum. De belanghebbende, die activiteiten op het gebied van vormgeving en marketing verricht, heeft de kosten van de reis aangemerkt als zakelijke kosten die vallen binnen de vrije ruimte van de loonheffing. De inspecteur heeft deze kosten echter als niet zakelijk gekwalificeerd en het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 24 september 2020 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de reis een zakelijk karakter had, omdat deze gericht was op het verbeteren van de samenwerking en het introduceren van nieuwe activiteiten op het gebied van virtual reality. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de reis voornamelijk recreatief van aard was, met een aantal zakelijke elementen die ondergeschikt waren aan het recreatieve doel.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de reis een (overwegend) zakelijk karakter had. De rechtbank concludeerde dat de kosten van de reis terecht waren afgedragen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.