ECLI:NL:RBZWB:2020:543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
02/136049-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na dodelijk ongeval door onvoldoende bewijs van schuld

Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 23 juli 2018 in Almkerk. De verdachte, bestuurster van een Toyota Yaris, zou een bromfietser, genaamd [slachtoffer], hebben aangereden, wat leidde tot de dood van deze laatste. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het niet verlenen van voorrang en het niet tijdig tot stilstand brengen van haar voertuig. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 werden de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging gepresenteerd. De verdediging stelde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, omdat zij niet in staat was om het ongeval te voorkomen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet anders had gedragen dan van een gemiddelde automobilist verwacht mag worden. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verkeerssituatie ter plaatse onoverzichtelijk was door dichte begroeiing en dat de bromfietser mogelijk niet op de juiste wijze op de weg reed. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar verklaarde het meer subsidiair ten laste gelegde feit, het niet verlenen van voorrang aan de bromfietser, bewezen. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg haar van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/136049-19
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
raadsman mr. De Pater, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij op of omstreeks 23 juli 2018 te Almkerk, gemeente Woudrichem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Provinciale Weg-Zuid, naderende de T-kruising met de [weg 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, het door haar bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg en/of die T-kruising vrij en te overzien was en/of geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende bestuurder van een bromfiets (mede) waardoor het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gemomen met die bromfiets, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 juli 2018 te Almkerk, gemeente Woudrichem als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk/type Toyata Yaris, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de [weg 1] , naderende de T-splitsing met de [weg 2] , het door haar bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg en/of die T-kruising vrij en te overzien was en/of geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende bestuurder van een bromfiets (mede) waardoor het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gemomen met die
bromfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 juli 2018 te Almkerk, gemeente Woudrichem als bestuurder van een personenauto rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg 1] , op de kruising of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de [weg 2] , een voor haar van rechts komende bestuurder van een bromfiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
( art 15 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wegenverkeerswet) heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Omdat verdachte meerdere keren per jaar over de [weg 1] rijdt en daardoor bekend is met de van belang zijnde verkeerssituatie, mocht van haar verwacht worden dat zij haar snelheid meer had aangepast dan zij heeft gedaan. De officier van justitie is van mening dat verdachte stapvoets had moeten rijden. Daarnaast had ze voorrang moeten verlenen aan de scooterrijder die van rechts kwam. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, maar merkt daarbij op dat het echt aan de ondergrens van de schuldcategorie zit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Volgens de officier van justitie had verdachte stapvoets moeten rijden, maar ook in dat geval had ze niks kunnen zien, aldus de verdediging. Je kon alleen diagonaal de zijstraat inkijken en op het moment dat ze rechts de hele straat in kon kijken, was ze al op het kruispunt. Verdachte had niks kunnen doen om te voorkomen dat het ongeluk plaatsvond. Ze heeft vaart verminderd en op enig moment moet je dan het kruispunt over. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van zowel het primair, als het subsidiair aan haar tenlastegelegde. Voor de meer subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 15 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) bepleit de verdediging vrijspraak en subsidiair dat verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 23 juli 2018 heeft er op de gelijkwaardige T-kruising van de [weg 1] met de [weg 2] in Almkerk, gemeente Woudrichem, een botsing plaatsgevonden. Daarbij heeft verdachte als bestuurster van een Toyota Yaris over de [weg 1] gereden en een door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bestuurde bromfiets aangereden. [slachtoffer] kwam met zijn bromfiets voor verdachte van rechts van de [weg 2] en had voorrang op verdachte. [1] [2] Als gevolg van deze aanrijding heeft [slachtoffer] onder andere zwaar hersenletsel opgelopen, waaraan hij op 4 augustus 2018 in het [ziekenhuis] is overleden.
Primair tenlastegelegde overtreding artikel 6 Wegenverkeerswet
Ter zitting heeft de rechtbank gezien en gehoord dat de dood van [slachtoffer] ruim anderhalf jaar na het verkeersongeval nog steeds een diepe indruk maakt op zowel verdachte als op onder andere de broer van [slachtoffer] die ter zitting aanwezig was. Zij worden nog dagelijks met het fatale gevolg van de aanrijding geconfronteerd. Het zeer ernstige en onomkeerbare gevolg van een aanrijding maakt echter niet dat daarmee al “schuld” in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet is gegeven.
Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De officier van justitie verwijt verdachte dat zij haar snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de haar bekende, onoverzichtelijke situatie ter plaatse en geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] die daar wel recht op had. Voor de rechtbank zijn het onvoldoende aanpassen van de snelheid en het geen voorrang verlenen in dit geval geen twee afzonderlijke gedragingen van verdachte, maar vallen zij in feite samen. De essentie van het verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt, is dat verdachte haar snelheid niet voldoende zou hebben aangepast aan de situatie ter plaatse en daardoor [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien en hem geen voorrang heeft gegeven. Daarover overweegt de rechtbank het navolgende.
Het kruispunt bevond zich in een 30-kilometerzone, welk bord verdachte was gepasseerd 60 meter voor het kruispunt. De rechtbank neemt daarnaast de vaststelling van de Forensische Opsporing over dat het uitzicht op het kruispunt voor de beide betrokken bestuurders in grote mate beperkt werd door dichte begroeiing in de aangrenzende tuin. Een objectieve vaststelling van de snelheid/snelheden waarmee verdachte het kruispunt naderde en passeerde heeft Forensische Opsporing niet kunnen geven en ontbreekt ook overigens in het dossier. De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat zij bij het naderen van de T-kruising wel degelijk snelheid heeft geminderd. Zij heeft haar voet boven het rempedaal gehouden, naar rechts gekeken, niets gezien -ook niet (de bromfiets van) [slachtoffer] - en heeft vervolgens gas bij gegeven. Bij het niet zien van [slachtoffer] zal een rol hebben gespeeld dat hij aan de -van hem uit gezien- linkerkant van de [weg 2] heeft gereden, zoals de Forensische Opsporing concludeert in haar proces-verbaal. Hoewel de Forensische Opsporing niet kan concluderen dat [slachtoffer] linksaf wilde slaan en dus als het ware de binnenbocht nam, kan dit door de Forensische Opsporing genoemde scenario naar het oordeel van de rechtbank ook niet als onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven. Daarbij werd dan door de dichte begroeiing aan [slachtoffer] een belangrijk deel van zijn zicht op de [weg 1] ontnomen.
Nu [slachtoffer] aan de linkerzijde op de [weg 2] heeft gereden en er de mogelijkheid is dat hij als het ware de binnenbocht nam, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel concluderen dat er geen aanrijding tussen de auto van verdachte en de bromfiets van [slachtoffer] had plaatsgevonden als verdachte bij het naderen van de T-kruising stapvoets (lees: 15 kilometer per uur) had gereden. Het dossier bevat geen vermijdbaarheidsberekeningen en ook overigens biedt het dossier en het onderzoek ter zitting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om daartoe te concluderen. Door de hoge en dichte begroeiing en het links rijden van [slachtoffer] konden verdachte en [slachtoffer] elkaar pas zien in een erg laat stadium, waarbij tijdig reageren voor beiden lastig, zo niet onmogelijk was. De rechtbank sluit bepaald niet uit dat er ook een botsing had plaatsgevonden wanneer verdachte stapvoets had gereden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet anders heeft gedragen dan van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Reeds daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan het dodelijk verkeersongeval schuld heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair tenlastegelegde overtreding artikel 5 Wegenverkeerswet
Zoals hiervoor overwogen, kan niet buiten redelijke twijfel worden geconcludeerd dat er geen aanrijding had plaatsgevonden als verdachte bij het naderen van de kruising stapvoets had gereden. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen worden dat het gedrag van verdachte een reële kans op een ongeval heeft veroorzaakt, zoals vereist voor een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Meer subsidiair tenlastegelegde overtreding artikel 15 RVV
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 23 juli 2018 te Almkerk, gemeente Woudrichem, als bestuurder van een personenauto rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg 1] , op de kruising van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg 2] , een voor haar van rechts komende bestuurder van een bromfiets geen voorrang heeft verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Van verdachte
Gezien de vrijspraken voor het primair en subsidiair tenlastegelegde ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er enige strafrechtelijke relevante schuld resteert om verdachte strafbaar te oordelen voor het bewezenverklaarde meer subsidiair tenlastegelegde. Er zou geen strafrechtelijk relevante schuld resteren als verdachte alle maatregelen zou hebben genomen die redelijkerwijze van haar konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met het recht -in casu in strijd met artikel 15 RVV- zou worden gehandeld. Gelet op hetgeen eerder bij het primair tenlastegelegde is overwogen, ziet de rechtbank in deze concrete situatie niet wat van verdachte redelijkerwijs nog meer gevergd had kunnen worden dan zij heeft gedaan. In ieder geval niet dat zij de kruising met een lagere snelheid zou zijn genaderd en gepasseerd dan zij heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is
omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het meer subsidiair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 15 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat haar van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van De Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2020.
Mr. Van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersongeval p.22/26 en 23/26, zoals opgenomen op p.19 en 20 van het proces-verbaal van Team Verkeer Politie Zeeland-West-Brabant PL2000-2018172091.
2.Verklaring verdachte ter zitting van 30 januari 2020.