ECLI:NL:RBZWB:2020:5424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8839 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand op grond van de Participatiewet

Op 5 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking van het recht op bijstand van verzoekster, die sinds jaren een bijstandsuitkering ontving. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, dat op 28 juli 2020 was genomen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat verzoekster sinds de intrekking van haar uitkering in acute financiële nood verkeerde.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Verzoekster had niet alle gevraagde gegevens ingeleverd, waaronder bankafschriften van haar zoon, en had ook geweigerd mee te werken aan een huisbezoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat verzoekster niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de intrekking van de uitkering op goede gronden was gebaseerd en er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet inleveren van de gegevens.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van informatie door de belanghebbende en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8839 PW VV

uitspraak van 5 november 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 3 september 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2018 (bestreden besluit) van het college over de intrekking van het recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 oktober 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Mol.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoekster ontvangt sinds een aantal jaren een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij is gehuwd.
De sociaal recherche heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering van verzoekster in verband met vermoedens dat zij niet langer duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Hierover is op 5 augustus 2020 gerapporteerd.
In het kader van het onderzoek heeft het college verzoekster met een brief van 22 juli 2020 uitgenodigd voor een gesprek op 28 juli 2020. Zij moest een aantal gegevens meenemen naar het gesprek.
In het besluit van 28 juli 2020 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand met ingang van die dag opgeschort omdat verzoekster tijdens het gesprek van die dag niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Zij is, om het verzuim te herstellen, uitgenodigd voor een gesprek op 4 augustus 2020 waarbij in de uitnodiging is aangegeven welke gegevens zij
dan moet meenemen.
2.
Standpunt van het college
In het bestreden besluit heeft het college het recht van verzoekster op bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 28 juli 2020 omdat verzoekster verzuimd heeft alle gevraagde gegevens te verstrekken. Ook heeft zij op 4 augustus 2020 geweigerd om mee te werken aan een huisbezoek.
3.
Standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeert en psychische problemen heeft.
Het kan haar niet verweten worden dat zij de afschriften van de bankrekening van haar zoon niet heeft ingeleverd. Het was haar namelijk niet duidelijk dat zij die moest inleveren. Bovendien heeft de sociaal rechercheur haar tijdens het gesprek van 4 augustus 2020 de mogelijkheid geboden om die afschriften alsnog in te dienen.
De echtgenoot van verzoekster zit in detentie maar heeft vanwege de coronamaatregelen tijdelijk op het adres van verzoekster verbleven. Dit was echter niet constant het geval. Hij had dus niet zijn hoofdverblijf bij verzoekster. Verzoekster wilde niet meewerken aan het huisbezoek omdat zij haar kinderen daar niet mee wilde confronteren. Bovendien was er geen noodzaak voor een huisbezoek.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd de voorlopige voorziening te treffen dat zij alsnog per datum van de intrekking van de uitkering een uitkering zal verkrijgen.
4.
Onverwijlde spoed
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voldoende aannemelijk dat er een onomkeerbare situatie dreigt als gevolg van acute financiële nood, omdat verzoekster vanaf 28 juli 2020 geen bijstandsuitkering meer heeft ontvangen en er inmiddels schulden zijn ontstaan. Daarom wordt aangenomen dat sprake is van onverwijlde spoed. Het college heeft dit niet betwist.
5.
Toetsingskader van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter overweegt dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder moet deze beslissing het resultaat zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
6.
Wetgeving die van toepassing is
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald - voor zover hier van belang - dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de voortzetting van de bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
In artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel als de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
In het tweede lid is bepaald dat het college mededeling van de opschorting doet aan de belanghebbende en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
In het derde lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In het vierde lid is bepaald dat het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
7.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7.1
Het college heeft het recht op bijstand ingetrokken omdat verzoekster niet de gevraagde gegevens binnen de in het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. In zoverre is de intrekking gebaseerd op artikel 54, vierde lid van de Participatiewet.
Het recht is ook ingetrokken omdat verzoekster niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek op 4 augustus 2020. In zoverre is de intrekking gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
7.2
De reden voor de intrekking van het recht op uitkering per 28 juli 2020 is dat verzoekster niet tijdig de gegevens heeft ingeleverd waarom in het opschortingsbesluit is gevraagd. De gemachtigde van het college heeft tijdens de zitting verklaard dat het hierbij alleen gaat om het niet inleveren van de afschriften van de bankrekening van de zoon van verzoekster.
7.2.1
Het college heeft de intrekking van de uitkering niet beperkt tot een bepaalde periode. De voorzieningenrechter moet daarom de periode beoordelen vanaf de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit, dus de periode van 28 juli 2020 tot en met 28 augustus 2020.
Verzoekster heeft tegen het opschortingsbesluit geen bezwaar gemaakt. Dit staat daarom in rechte vast.
7.2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is om de bijstandsuitkering van verzoekster in te trekken, moet beoordeeld worden of verzoekster verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde (herstel)termijn de gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken waarom in het opschortingsbesluit gevraagd is. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of verzoekster hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand, of om gegevens waarover verzoekster niet binnen de gestelde (herstel)termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
7.2.3.
Afschriften van bankrekeningen van de minderjarige kinderen van verzoekster zijn onmiskenbaar van belang om het recht op bijstand vast te stellen omdat ze inzicht geven in de financiële situatie van verzoekster.
Vast staat dat verzoekster de afschriften van de bankrekening van haar zoon niet heeft ingeleverd binnen de hersteltermijn die in het opschortingsbesluit gesteld was.
7.2.4
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Daar waar verzoekster stelt dat haar niet duidelijk was dat zij die afschriften moest inleveren, wijst de voorzieningenrechter erop dat het college zowel in de brief van 22 juli 2020 als in het opschortingsbesluit heeft gevraagd om ‘Bankafschriften van (…) uw kinderen vanaf 1 april 2020 (…)’.
Anders dan verzoekster leest de voorzieningenrechter in het verslag van het gesprek van 4 augustus 2020 geen toezegging van de sociaal rechercheur aan verzoekster dat de hersteltermijn die in het opschortingsbesluit gegeven was verlengd zou worden.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster niet redelijkerwijs over de bankafschriften kon beschikken. Zij heeft op 4 augustus 2020 immers tegenover de sociaal rechercheur verklaard dat zij een app heeft gedownload waarop ze de rekening kan zien. Ook verklaarde ze eerst dat zij de rekening had stopgezet, en vervolgens dat zij tegen haar echtgenoot had gezegd dat die de rekening moest stopzetten. Niet blijkt concreet en controleerbaar dat verzoekster pogingen heeft gedaan om de afschriften te verkrijgen.
Op 15 oktober 2020 zou verzoekster alsnog een afschrift van de bankrekening van haar zoon hebben ingeleverd. Dit is echter buiten de gegeven hersteltermijn en valt dan ook buiten het hiervoor onder 7.2.2. genoemde beoordelingskader.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college bevoegd was om het recht op bijstand in te trekken. Het college kon van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik maken.
7.3
Omdat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de intrekking van het recht op uitkering per 28 juli 2020, om de reden dat verzoekster niet de gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd binnen de in het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn, stand kan houden, is er geen reden om de intrekking van het recht vanwege het niet meewerken aan het huisbezoek te beoordelen. Het recht op uitkering is immers om die reden later, per 4 augustus 2020, ingetrokken en valt daarmee binnen de al hierboven beoordeelde periode.
8.
Conclusie en proceskosten
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.