Op 5 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking van het recht op bijstand van verzoekster, die sinds jaren een bijstandsuitkering ontving. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, dat op 28 juli 2020 was genomen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat verzoekster sinds de intrekking van haar uitkering in acute financiële nood verkeerde.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Verzoekster had niet alle gevraagde gegevens ingeleverd, waaronder bankafschriften van haar zoon, en had ook geweigerd mee te werken aan een huisbezoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat verzoekster niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de intrekking van de uitkering op goede gronden was gebaseerd en er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet inleveren van de gegevens.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van informatie door de belanghebbende en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.