ECLI:NL:RBZWB:2020:5396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_57
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de gevolgen van het niet indienen van een informatieformulier

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, die vanaf 26 april 2018 een bijstandsuitkering ontving, had de verplichting om maandelijks een informatieformulier in te dienen. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiser per 1 april 2019 ingetrokken, omdat het formulier over april 2019 niet was ingeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 september 2020, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S. Gomez Espinosa, en het college door mr. J.P.C. Schouten. De rechtbank heeft de feiten en het standpunt van het college beoordeeld, evenals de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij de loonstrook tijdig had ingediend en dat hij niet in verzuim was, omdat hij geen opschortingsbrief had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit met de hersteltermijn aan eiser was verzonden. Hierdoor kon het college niet bevoegd zijn om de bijstandsuitkering in te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/57 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. S. Gomez Espinosa,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 mei 2019 (primaire besluit) heeft het college eisers bijstand op grond van de Participatiewet ingetrokken.
In het besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 29 september 2020.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en het college door mr. J.P.C. Schouten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving vanaf 26 april 2018 een bijstandsuitkering. Hij moest vanaf 1 maart 2019 iedere laatste vrijdag van de maand via de Berichtenbox van Mijn Overheid digitaal een informatieformulier (formulier) ingevuld inleveren bij het college, en daarbij ook relevante bewijsstukken zoals loonstroken voegen.
Omdat het college het formulier over april 2019 niet had ontvangen, is de bijstand opgeschort met ingang van 1 april 2019.
In het primaire besluit heeft het college eisers bijstand ingetrokken met ingang van 1 april 2019 omdat eiser het formulier over april 2019 niet heeft ingediend. Daardoor heeft hij de inlichtingenplicht geschonden.
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is voor de motivering verwezen naar het verweerschrift in bezwaar, dat door de Commissie Sociaal Domein is overgenomen.
2.
Standpunt van het college
Het college stelt dat eiser het formulier over april 2019 uiterlijk op vrijdag 26 april 2019 moest inleveren. Toen dat niet gebeurde, is hem met het opschortingsbesluit een hersteltermijn tot 15 mei 2020 geboden om het formulier alsnog in te leveren. Het college heeft het formulier niet binnen deze termijn ontvangen. Daarom is het recht op uitkering ingetrokken.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert in beroep aan dat hij de loonstrook over april 2019 tijdig heeft ingediend, en zo niet, dan in ieder geval binnen de hersteltermijn, namelijk op 2 mei 2019. Gelet op de afspraken die hij met zijn klantmanager gemaakt had, hoefde hij dit niet met een informatieformulier te doen.
Als eiser de loonstrook wél eerder dan op 2 mei 2019 had moeten inleveren, dan had het college hem in verzuim moeten stellen middels een opschortingsbrief. Eiser heeft zo’n brief niet ontvangen.
Eiser kan dus niets verweten worden.
4.
Wettelijk kader
In artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel als de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
In het tweede lid is bepaald dat het college mededeling van de opschorting doet aan de belanghebbende en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
In het vierde lid is bepaald dat het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal beoordelen of de in het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van de bijstandsuitkering per 1 april 2019 in rechte stand kan houden.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is om de bijstandsuitkering van een betrokkene in te trekken, moet beoordeeld worden of de betrokkene verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde (herstel)termijn de gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken waarom in het opschortingsbesluit gevraagd is. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand, of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde (herstel)termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voor 15 mei 2019 het formulier over april 2019 heeft ingeleverd. De rechtbank laat een oordeel over de vraag of eiser wel tijdig de loonstrook over die maand heeft ingeleverd, en zo ja, of hij daarmee aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, gelet op het volgende achterwege.
De intrekking van een bijstandsuitkering is een besluit dat voor de betrokkene belastend is. Het college moet daarom aannemelijk maken dat het opschortingsbesluit met de hersteltermijn tot 15 mei 2019 aan eiser bekend is gemaakt.
Namens het college is op de zitting verklaard dat het opschortingsbesluit met de hersteltermijn tot 15 mei 2019 waarschijnlijk op 29 april 2019 aan eiser is verzonden, maar dat dat niet aangetekend is gebeurd.
Eiser ontkent dat hij dat besluit heeft ontvangen.
Wanneer de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, moet in beginsel het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt echter het vermoeden van ontvangst van dat besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van de verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en van een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
De rechtbank stelt vast dat het opschortingsbesluit is voorzien van de juiste adressering, maar dat een verzenddatum ontbreekt. Namens het college is op de zitting verklaard dat het besluit waarschijnlijk op 29 april 2019 is verzonden, maar dat dat niet aangetekend is gebeurd en dat er geen verzendadministratie is.
Contra-indicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de betrokkene wel heeft plaatsgevonden.
In tegenstelling tot wat namens het college op de zitting is bepleit, zijn naar het oordeel van de rechtbank de feiten dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat hij een brief heeft ontvangen maar deze niet heeft begrepen, en dat hij verklaarde dat hij twee keer een brief heeft ontvangen, geen contra-indicaties als hiervoor bedoeld. Het is immers niet duidelijk welke brief of brieven eiser hiermee bedoelde.
Ook het feit dat eiser op 2 mei 2019 contact heeft gezocht met zijn klantmanager en met de gemeente over het inleveren van de loonstrook over april 2019, kan niet als een contra-indicatie worden gezien. Eiser heeft gesteld dat de aanleiding voor dat contact was dat zijn uitkering niet was uitbetaald. Namens het college is tijdens de zitting verklaard dat de uitkering wordt uitbetaald op de maandag of dinsdag na de inleverdatum (op de laatste vrijdag van de maand) van het formulier. De rechtbank stelt vast dat de uitkering op maandag 29 of dinsdag 30 april 2019 uitbetaald zou zijn als eiser aan de inlichtingenplicht had voldaan. Hieruit volgt dat niet uitgesloten kan worden dat de aanleiding voor eiser om op 2 mei 2019 contact te zoeken was dat hij had gemerkt dat hij de uitkering over april 2019 niet had ontvangen.
Uit het voorgaande volgt dat het college de verzending van het opschortingsbesluit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het niet aan eiser verweten kan worden dat hij het formulier niet binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd bij het college.
Het college was dus niet bevoegd om het recht op uitkering in te trekken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW.
7.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet.
De rechtbank zal bovendien het primaire besluit herroepen omdat daaraan hetzelfde gebrek kleeft als aan het bestreden besluit, dit gebrek niet kan worden hersteld, en de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat de intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 1 april 2019 op een andere grondslag kan worden gebaseerd.
7.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
Er is geen aanleiding om aan eiser de proceskosten in bezwaar te vergoeden, omdat niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 30 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.