In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, die vanaf 26 april 2018 een bijstandsuitkering ontving, had de verplichting om maandelijks een informatieformulier in te dienen. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiser per 1 april 2019 ingetrokken, omdat het formulier over april 2019 niet was ingeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 september 2020, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S. Gomez Espinosa, en het college door mr. J.P.C. Schouten. De rechtbank heeft de feiten en het standpunt van het college beoordeeld, evenals de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij de loonstrook tijdig had ingediend en dat hij niet in verzuim was, omdat hij geen opschortingsbrief had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit met de hersteltermijn aan eiser was verzonden. Hierdoor kon het college niet bevoegd zijn om de bijstandsuitkering in te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.