In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 27 januari 2020, waarin haar ZW-uitkering werd beëindigd per 2 december 2019. Eiseres, die eerder als bloedprikster werkte, had een WIA-beoordeling ondergaan waarbij zij als minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Na een periode van ziekte had zij opnieuw een ZW-uitkering aangevraagd, maar het UWV concludeerde dat zij per 2 december 2019 weer arbeidsgeschikt was. Eiseres voerde aan dat zij door psychische klachten, waaronder borderline en ADHD, en lichamelijke klachten, zoals een rughernia, niet in staat was om te werken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Zowel een arts als een verzekeringsarts van het UWV hebben eiseres onderzocht en haar dossier bestudeerd. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van eiseres op de datum in geding niet was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om de functies die in de arbeidsmogelijkhedenlijst waren opgenomen, te verrichten. De subjectieve beleving van eiseres over haar klachten was niet beslissend voor de beoordeling van haar geschiktheid voor arbeid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres had beëindigd. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 2 november 2020.