In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 19 december 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd beëindigd per 20 november 2019. Eiser, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), betwistte de beëindiging van zijn uitkering op grond van medische beperkingen. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechter de feiten en het procesverloop heeft uiteengezet. Eiser was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die hebben geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser had eerder een loongerelateerde uitkering en een IVA-uitkering ontvangen, maar het UWV oordeelde dat hij slechts 29,81% arbeidsongeschikt was, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig en voldoende onderbouwd beschouwd, en heeft geoordeeld dat de door eiser aangevoerde klachten niet leidden tot een andere conclusie.
De rechtbank heeft de geschiktheid van eiser voor bepaalde functies beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies passend zijn, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Aangezien eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.