ECLI:NL:RBZWB:2020:5389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 19 december 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd beëindigd per 20 november 2019. Eiser, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), betwistte de beëindiging van zijn uitkering op grond van medische beperkingen. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechter de feiten en het procesverloop heeft uiteengezet. Eiser was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die hebben geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser had eerder een loongerelateerde uitkering en een IVA-uitkering ontvangen, maar het UWV oordeelde dat hij slechts 29,81% arbeidsongeschikt was, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig en voldoende onderbouwd beschouwd, en heeft geoordeeld dat de door eiser aangevoerde klachten niet leidden tot een andere conclusie.

De rechtbank heeft de geschiktheid van eiser voor bepaalde functies beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies passend zijn, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Aangezien eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/684 WIA

uitspraak van 30 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. O. Emre,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 september 2020. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als tomatenplukker voor 40 uur per week. Hierna heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich op 2 november 2006 ziek gemeld vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van 30 oktober 2008.
Bij besluit van 10 november 2008 heeft het UWV aan eiser een loonaanvullingsuitkering in verband met WGA op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van 8 december 2008 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Hierna heeft een herbeoordeling plaatsgevonden.
Bij besluit van 11 januari 2019 heeft het UWV aan eiser een uitkering in verband met Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend vanaf 19 september 2018.
Bij brief van 15 juli 2019 heeft het UWV eiser meegedeeld dat een herbeoordeling van zijn IVA-uitkering ging plaatsvinden.
Bij besluit van 19 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 20 november 2019. Het UWV acht eiser 29,81% arbeidsongeschikt. Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering is een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 35% vereist.
Bij nader besluit van 29 oktober 2019 (nader besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij, ter ondersteuning, van 20 november 2019 tot 20 maart 2020 een bedrag ontvangt dat gelijk is aan zijn IVA-uitkering.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft het bezwaar mede gericht geacht tegen het nadere besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht eisers WIA-uitkering heeft beëindigd per 20 november 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
In artikel 49, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt op de dag dat:
a. de persoon die recht heeft op die uitkering niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; of
b. er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f, g, h of i van toepassing is.
In het tweede lid is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de persoon die aansluitend aan het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van het feit dat hij niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is geen recht krijgt op een WGA-uitkering eindigt na twee maanden.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien bij het spreekuur op 22 juli 2019 en heeft het dossier bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts de volgende medische informatie betrokken in zijn rapportage: de brief van huisarts [naam huisarts] van 26 juli 2019 en de brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam verpleegkundige] (GGZ Westelijk Noord-Brabant) van
26 maart 2018.
De verzekeringsarts rapporteert het volgende. Eiser ervaart belemmeringen in het functioneren als gevolg van psychische klachten. Ondanks deze belemmeringen heeft eiser de afgelopen periode toch meerdere activiteiten in het privéleven kunnen ontwikkelen. Uit de brief van huisarts [naam huisarts] volgt dat eiser sinds maart 2018 geen therapie meer heeft, maar dat hij wel medicatie gebruikt. De verzekeringsarts leidt uit de medische informatie af dat eisers behandeling in maart 2019 is gestaakt door duidelijke verbetering van klachten en functioneren. Inmiddels blijkt eiser rond eind 2018 of begin 2019 zonder grote gevolgen in het functioneren met de medicatie te zijn gestopt. De klachten die eiser nog aangeeft (waaronder: in zichzelf praten, stemmen horen, druk in zijn hoofd, moe, leven als moeilijk ervaren, laag concentratievermogen, vergeetachtigheid) zijn plausibel gezien de deels chronische ziektegeschiedenis en de behandelgeschiedenis. Er is geen sprake meer van medische volledige arbeidsongeschiktheid. Er bestaan nog beperkingen op het vlak van omgaan met stress, deadlines, hoge werkdruk, frequente storingen en onderbrekingen, leidinggevende taken, sterk wisselende taakinhoud of uitvoeringsomstandigheden, intensief contact met klanten of patiënten, conflicthantering, verhoogd persoonlijk risico of geheel solitair werk. Deze beperkingen zijn naar verwachting als duurzaam te beschouwen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 11 december 2019, waar eiser niet is verschenen, en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid toereikend is en rechtstreeks passend is bij zowel de aard als de ernst van de psychische problematiek van eiser. De aangenomen specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren en de beperkingen qua sociaal functioneren dekken voldoende de aangetaste psychische belastbaarheid van eiser. Ten overvloede is met medicatiegebruik rekening gehouden. Eisers stelling dat hij lijdt aan schizofrenie wordt in de medische informatie niet bevestigd. Er bestaan geen medische argumenten om af te wijken van het primaire oordeel. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 20 november 2019, en de belastbaarheid ten tijde van de rapportage van de verzekeringsarts b&b zijn identiek en conform de FML van 26 augustus 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij nog onder medische behandeling is voor onder andere psychische klachten (somberheid en suïcidale gedachten). Eiser heeft daarom van zijn arts het advies gekregen om niet te werken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde psychische klachten, waaronder somberheid en suïcidale gedachten. Zij hebben zich gebaseerd op de destijds beschikbare medische informatie. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, was deze informatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende om het oordeel over de beperkingen van eiser op te baseren.
Ter zitting heeft eiser gewezen op twee brieven van september 2019 over zijn afspraak bij de GGZ op 11 oktober 2019 en zijn aanmelding bij [naam verpleegkundige] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de GGZ. Deze brieven dateren dus van na het rapport van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft verweerder ter zitting uitgenodigd om kennis te nemen van de inhoud van deze brieven. De rechtbank leidt uit deze brieven en de informatie van eiser af dat de behandeling van eiser in september/oktober 2019 weer is hervat. Uit deze brieven blijkt niet van toegenomen klachten ten opzichte van de klachten waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. Uit deze informatie leidt de rechtbank dan ook niet af dat eisers beperkingen in de FML onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank acht dit dan ook onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen.
Uit het voorgaande volgt dat eiser zijn beroepsgrond dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie, maar zich met name heeft beroepen op de al in het dossier aanwezige medische informatie. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat deze informatie al in de bezwaarprocedure bij het UWV bekend was en door de verzekeringsartsen in hun conclusies is betrokken. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Er is dus niet gebleken dat in de FML van 26 augustus 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Snackbereider (handmatig) (Sbc-code 111071), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc‑code 271130).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 september 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 17 december 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 20 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.