ECLI:NL:RBZWB:2020:5378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB 19_6008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen, na een besluit van 10 oktober 2019. Eiser, die na een auto-ongeluk in 2016 en een tweede ongeval in 2018 medische klachten heeft, stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 in Breda de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van medische rapportages van verzekeringsartsen heeft geoordeeld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6008 WIA

uitspraak van 30 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] eiser,

gemachtigde: mr. G.Z.U. Viragh,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 september 2020. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. U.D. Colak, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Voor het UWV was aanwezig drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerker voor een wisselend aantal uren per week, aangevuld met een bijstandsuitkering. Hij is uitgevallen na een (niet hoogenergetisch) auto-ongeluk op 30 november 2016. Na herstel, heeft hij zijn werk hervat in de maatgevende arbeid, wederom voor een wisselend aantal uren per week aangevuld met een bijstandsuitkering. Op 17 mei 2017 is hij uitgevallen vanwege nek- en linkerschouderklachten. Met ingang van 3 juli 2017 is aan hem een Ziektewet-uitkering toegekend. Vervolgens heeft hij op 6 mei 2018 een tweede (dit maal hoogenergetisch) auto-ongeluk gehad waarna hij een terugval in klachten heeft gehad met op de voorgrond nek-, rug- en armklachten. Eiser heeft op 29 april 2010 een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 4 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 15 mei 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2019, ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 mei 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Bespreking van de medische beroepsgronden.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en daarbij psychisch en lichamelijk onderzoek verricht
.Ook heeft hij de door eiser verstrekte medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser claimt sinds 8 december 2016 arbeidsongeschikt te zijn in verband met een verkeersongeluk in de bebouwde kom. Eiser heeft met rust en dankzij interventies, na een periode weer redelijk goed gefunctioneerd te hebben, een periode hervat in de maatgevende arbeid (nog immer voor wisselend aantal uren, aangevuld met een bijstandsuitkering). De ziekmelding per 17 mei 2017 houdt vermoedelijk verband met langdurige uitval. De verzekeringsarts acht deze datum plausibel als (nieuwe) eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Naar aanleiding van een meer hoogenergetisch ongeluk op de snelweg op 6 mei 2018 is eiser weer over linkszijdige fysieke belemmeringen gaan klagen, nu in ergere mate dan na het eerste ongeval van december 2016. In het dagelijks leven claimt eiser hierdoor fysiek belemmerd te worden. Binnenkort wordt gestart met een MD-interventie traject dat naar verwachting twee dagdelen in de week zal zijn en vier tot zes maanden zal duren. Naar verwachting zal hiermee enige klachtenreductie en toename van de belastbaarheid bereikt worden. In verband met dit traject zal eiser mede in verband met energiegebrek niet voltijds belastbaar zijn, doch ongeveer 20 uur per week. Licht fysiek en relatief stressarm werk waarbij de extremiteiten linkszijdig niet zwaar worden belast is, naast de lopende interventie, haalbaar. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juni 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd. Een hoorzitting heeft niet plaatsgevonden omdat eiser ondanks meerdere oproepen niet heeft gereageerd. De verzekeringsarts b&b wijkt in zijn rapport van 9 oktober 2019 niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Gezien de zijns inziens toch forse discrepantie tussen aantoonbare afwijkingen en aantoonbaar substraat zijn de klachten niet onderschat, integendeel. Uit het bezwaarschift komt geen evident nieuw medisch feit naar voren. Uit de in bezwaar overgelegde medische gegevens blijkt niet van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Zijn huidige klachten en beperkingen hebben betrekking op het verkeersongeval van 6 mei 2018. Hij kan geen houding vinden, hij moet steeds van positie wisselen (zowel bij zitten en liggen als bij staan), er is sprake van verminderde kracht in zijn linkerarm (niet continue), er is een blokkade/knelpunt in zijn schouderblad, hij heeft last van vermoeidheid en pijn in zijn hoofd, nek, rug, schouder en arm. Eiser meent dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor de pengreep, pincetgreep, knijp-/ grijpkracht, fijne motoriek en repetitieve handelingen. Hij volgt een intensief traject bij de revalidatiearts. Eiser heeft zijn beroep onderbouwd met brieven van de revalidatiearts, van de osteopaat en van de huisarts. Hij heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft bezien of het beroepschrift aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te herzien. Hij meent van niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er een verschil is tussen de klachtenpresentatie en wat medisch objectiveerbaar is. Er is sprake van bewegingsangst en eiser heeft last van spanningsklachten omdat hij niet meer op zijn voorheen hoge fysieke niveau (boksen) kan functioneren. De revalidatiearts geeft aan dat er een relatie is tussen de ervaren stress en de lichamelijke blokkades die eiser ervaart. Dit sluit aan bij de bevindingen van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts b&b sluit zich verder integraal aan bij het advies van de revalidatiearts dat meer ontspannen, het overwinnen van bewegingsangst, het streven naar werkhervatting en het accepteren van psychologische begeleiding van groot belang zijn.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder nek-, schouder- rug- en armklachten en vermoeidheidsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Eiser heeft aangevoerd dat er beperkingen hadden moeten worden aangenomen ten aanzien van de handen (pengreep, pincetgreep, knijp-/grijpkracht, fijne motoriek en repetitieve handelingen). Eiser vindt het onbegrijpelijk dat er wel beperkingen zijn aangenomen voor bijvoorbeeld het maken van schroefbewegingen en niet voor hand- en vingergebruik. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd te kennen gegeven dat deze klachten weliswaar niet direct uit de medische stukken blijken, maar dat eiser deze klachten wel degelijk ervaart en dat hij zich niet voor niets telkens bij artsen meldt om geholpen te worden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV toegelicht dat de aangenomen beperking voor het maken van schroefbewegingen voortkomt uit de erkende nek- en schouderklachten van eiser. Omdat hij nek- en schouderklachten heeft, werkt dat door in het maken van schroefbewegingen. Deze beperking is niet aangenomen vanwege beperkingen in de handen. De rechtbank volgt dit standpunt.
Hoewel begrijpelijk is dat eiser uitgaat van de wijze waarop hij zijn klachten beleeft, is de subjectieve beleving daarvan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet doorslaggevend. Eiser heeft geen medisch objectieve gegevens in geding gebracht die de beoordeling door de verzekeringsarts b&b ten aanzien van hand- vingergebruik (waaronder knijp- en grijpkracht) in twijfel trekken. Bovendien blijkt uit het rapport van de primaire verzekeringsarts dat bij lichamelijk onderzoek de grijpfuncties intact waren.
Eiser heeft verder aangevoerd dat er ten onrechte geen beperking is aangenomen op het aspect 4.12 ‘torderen’. De rechtbank volgt eiser hierin niet en verwijst daarbij naar de informatie van revalidatiearts mw. I D’eer van 10 april 2019. De rechtbank leest daarin dat bij actief bewegingsonderzoek eiser in staat was tot rotatie links van 65 graden en rechts van 75 graden, wat meer is dan de normaalwaarden genoemd in de FML. Gelet hierop volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsartsen om op aspect 4.12 van de FML geen beperking aan te nemen.
De rechtbank hecht er waarde aan te benadrukken dat het UWV erkent dat eiser beperkingen heeft. Dit heeft ertoe geleid dat er op alle gebieden van de FML diverse beperkingen zijn opgenomen, zowel op het persoonlijk en sociaal functioneren als voor de dynamische en statische handelingen. Tevens is een urenbeperking van 20 uur per week aangenomen. Niet gebleken is dat in de FML van 16 juni 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 2 juli 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 mei 2019 heeft vastgesteld op 0,00 %. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 mei 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten-veroordeling. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 30 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.