ECLI:NL:RBZWB:2020:5367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19_4556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 juli 2019, waarin haar aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werden afgewezen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.P.M. van Zijl, betwistte de conclusie van het UWV dat de werknemer per 8 maart 2018 niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een van 28 maart 2019, vastgesteld dat het UWV niet voldoende had gemotiveerd dat de werknemer geen restbeperkingen had. In deze procedure heeft de rechtbank opnieuw de feiten en omstandigheden beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de medische gegevens die eiseres niet mocht inzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn bestreden besluit opnieuw niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De inschatting van de verzekeringsartsen van het UWV over de kans op herstel van de werknemer was niet gebaseerd op een deugdelijke afweging van de feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk was en heeft het vernietigd. Het UWV is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moet houden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de verplichting van het UWV om adequaat te motiveren waarom een werknemer al dan niet als duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de belangen van eiseres en de werknemer in deze zaak zorgvuldig afgewogen en de procedure gevolgd die vereist is bij dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4556 WIA

uitspraak van 28 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl,
arts-gemachtigde: drs. J.M.W.N. Derks,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Utrecht), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werknemer], te [plaatsnaam 2] , werknemer,
gemachtigde: mr. M.A.A.P. Crooijmans.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV over werknemers aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. In beslissingen van 6 november 2019, 9 april 2020 en 31 juli 2020 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van de in die beslissingen genoemde stukken geen kennis mag nemen.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden die zijn beschreven in de uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2019 met zaaknummer BRE 18/5690 WIA. Die uitspraak werd gedaan op het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 12 juli 2018.
De aanleiding tot deze en de vorige procedure ligt in een besluit van 12 februari 2018, waarbij met ingang van 8 maart 2018 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) aan werknemer werd toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Volgens eiseres is werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en komt hij in aanmerking voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 maart 2019 geoordeeld dat het besluit van 12 juli 2018 ondeugdelijk is onderbouwd en gemotiveerd. Het UWV heeft niet voldaan aan de specifiek aan het onderzoek te stellen eisen in gevallen als deze, waarbij enerzijds de werkgever de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer aan de orde stelt en anderzijds een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen aan de orde is. Het besluit van 12 juli 2018 is vernietigd en het UWV is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen de weigering een IVA-uitkering toe te kennen.
Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben de behandelend chirurg en de huisarts op 29 mei 2019, respectievelijk op 5 juni 2019 inlichtingen verstrekt. In die inlichtingen heeft de verzekeringsarts b&b, in een rapportage van 14 juni 2019, geen aanleiding gezien haar standpunt te wijzigen.
Het UWV heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 februari 2018 opnieuw ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat nog steeds onvoldoende is gemotiveerd dat werknemers arbeidsongeschiktheid per 8 maart 2018 niet duurzaam was. De verzekeringsarts b&b heeft ten onrechte aangenomen dat werknemer geen restbeperkingen zal hebben. Het feit dat hij weer alles mag betekent nog niet dat hij ook alles kan. Er zijn andere ziektebeelden met duurzame restbeperkingen en het UWV heeft ten onrechte niet gemotiveerd dat de restbeperkingen leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.
3. Voor de beschrijving van het geschil, voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen en voor de wijze van toetsen verwijst de rechtbank naar de overwegingen 2 en 3 van de uitspraak van 28 maart 2019 en naar de vaste rechtspraak die in overweging 5 van die uitspraak is weergegeven. De rechtbank voegt daar aan toe dat het, bij de vraag of sprake is van duurzaamheid, gaat om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen op de datum met ingang waarvan aan eiser een WIA-uitkering werd toegekend, 8 maart 2018.
4. De rechtbank staat voor de vraag of het in haar uitspraak van 28 maart 2019 geconstateerde onderzoeksgebrek, zoals omschreven in overweging 1 van deze uitspraak, is hersteld.
5. Omdat de rechtbank heeft beslist dat eiseres geen kennis mag nemen van de medische stukken van werknemer zullen geen medische gegevens van werknemer in deze uitspraak worden vermeld. Waar nodig zal verwezen worden naar de stukken waarin de medische gegevens zijn beschreven, op de hieronder nader aangegeven manier.
6. In zijn brief van 2 september 2019, die de medische beroepsgronden bevat, heeft de arts-gemachtigde in de paragraaf ‘Commentaar’ de verschillende medische klachten puntsgewijs besproken.
7. Ten aanzien van de in punt 1 van de brief van 2 september 2019 besproken beperkingen meent de arts-gemachtigde dat uit de inmiddels verkregen medische informatie duidelijk wordt dat per datum in geding mocht worden uitgegaan van een te behalen succes met de medische behandeling. Met deze kennis achteraf kan gesteld worden dat ten aanzien van deze beperkingen niet gesproken kan worden van duurzaamheid. Hij voegt daar aan toe dat mogelijk beperkingen blijven bestaan, en dat ook na een tweede operatie nog geen volledig herstel aanwezig was. Daaraan kent de rechtbank, waar het gaat om de duurzaamheid van deze beperkingen, geen betekenis toe. Ten aanzien van deze beperkingen is naar het oordeel van de rechtbank het onderzoeksgebrek hersteld.
8. Ten aanzien van de in punt 2 van die brief omschreven aandoening heeft de arts-gemachtigde geconcludeerd dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat die aandoening op de datum in geding geen aanleiding gaf tot het aannemen van duurzame relevante beperkingen voor arbeid. Ook deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. In de bijlage bij zijn brief van 6 maart 2020 heeft de gemachtigde van eiseres de drie ziektebeelden beschreven ten aanzien waarvan partijen nog van mening verschillen over de vraag of ze tot arbeidsbeperkingen leiden die duurzaam zijn. Met het oog op wat onder 5 in deze uitspraak is overwogen zal de rechtbank die ziektebeelden, en de daarmee verband houdende klachten en beperkingen, hieronder aanduiden met de letters A, B en C, corresponderend met de volgorde waarin die ziektebeelden in de bijlage bij de brief van 6 maart 2020 zijn omschreven.
10. Met betrekking tot ziektebeeld A voert de arts-gemachtigde aan dat geen nieuwe informatie naar voren is gekomen. Over ziektebeeld B meent de arts-gemachtigde dat het onderzoek onvoldoende is geweest en dat de uit die klachten voortkomende beperkingen blijvend zijn.
Volgens de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 28 februari 2020 is de oorzaak van de ziektebeelden A en B dezelfde. De rechtbank noemt die oorzaak ‘oorzaak AB’. Bij normalisatie van oorzaak AB is herstel te verwachten en zijn geen beperkingen aan te nemen. Die opvatting van de verzekeringsarts b&b bleek al uit haar rapportage van 10 oktober 2018.
De arts-gemachtigde heeft daar in zijn brief van 17 januari 2019 over opgemerkt dat de klachten in verband met ziektebeeld B niet los te zien zijn van aandoening D. Die aandoening herstelt niet, wel neemt de schade progressief toe. Volgens de arts-gemachtigde verwacht de verzekeringsarts b&b teveel van reductie van oorzaak AB. Die reductie doet aandoening D niet verdwijnen. Ziektebeeld A was er in 2016 al. Niet bekend is wat toen het gewicht was, en of en hoeveel werknemer sindsdien is afgevallen. Met het oog op de afwijkingen in verband met aandoening D en de pijnklachten is nog maar de vraag in hoeverre het mogelijk is om de conditie met training te verbeteren. De verzekeringsartsen hebben daar geen onderzoek naar gedaan. Daarom kan niet worden gesteld dat door conditieverbetering een vermindering van de beperkingen kan worden bereikt.
In zijn brief van 2 september 2019 voert de arts-gemachtigde aan dat het nieuwe onderzoek geen nieuwe informatie heeft opgeleverd.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het bestreden besluit, na het onderzoek dat het UWV heeft ingesteld naar aanleiding van de uitspraak van 28 maart 2019, nog altijd niet voldoet aan de aan een dergelijk besluit te stellen eisen. De inschatting van de verzekeringsartsen van het UWV van de kans op herstel van de uit oorzaak AB voortkomende beperkingen berust niet op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij werknemer aan de orde zijn. Daarmee is niet voldaan aan de eisen zoals beschreven in de uitspraak van 4 februari 2009 van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
Aan de opvatting van de verzekeringsarts b&b dat bij het nieuwe onderzoek is gebleken dat een operatie op 21 januari 2019 een verbetering heeft opgeleverd komt geen betekenis toe. Het gaat immers om de vraag wat de verwachtingen waren op 6 maart 2018.
11. Ten aanzien van wat eiseres heeft aangevoerd over werknemers klachten C overweegt de rechtbank als volgt.
De primaire verzekeringsarts heeft op 7 februari 2018 vastgesteld dat bij onderzoek geen beperkingen C zijn geobjectiveerd. Tijdens het onderzoek heeft de verzekeringsarts geen bijzonderheden waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen voor problematiek C.
In bezwaar is aangevoerd dat nader neurologisch onderzoek naar aandoening C uitgevoerd had moeten worden.
De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 10 oktober 2018 er op gewezen dat bij onderzoek geen ziekte in engere zin is gevonden. Er is sprake van klachten die van invloed kunnen zijn op de belastbaarheid. Bij het niet bestaan van afwijkingen bij onderzoek zijn geen beperkingen aan te nemen voor functies waarin C aan de orde is. In het primaire onderzoek zijn geen bijzonderheden vastgesteld. Eén van de klachten kan met gerichte therapie herstellen zodat er geen blijvende beperkingen zijn te duiden ten aanzien van de belastbaarheid.
In zijn reactie van 17 januari 2019 op die rapportage heeft de arts-gemachtigde er op gewezen dat de primaire verzekeringsarts op 7 februari 2018 verwachtte dat nog een uitgebreider onderzoek plaats zou vinden vanwege de klachten C. De verzekeringsarts b&b had volgens de arts-gemachtigde informatie moeten opvragen bij de specialist en moeten nagaan wat de resultaten van het aanvullende uitgebreidere onderzoek waren. De opvatting van de verzekeringsarts b&b dat patiënten met klachten als die van werknemer met een gerichte therapie kunnen herstellen vindt de arts-gemachtigde te algemeen, onvoldoende gericht op de specifieke situatie van werknemer. Er is ondanks therapie geen sprake geweest van enige verbetering, de klachten en ervaren beperkingen zijn alleen maar toegenomen. Daarom heeft de behandelaar op 6 juli 2017 aangedrongen op nader specialistisch onderzoek.
In het kader van het nader onderzoek dat naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2019 is ingesteld heeft werknemers huisarts op 5 juni 2019 meegedeeld dat vanaf 2016/2017 sprake is van toegenomen, nader omschreven problemen, maar dat geen somatisch substraat of andere oorzaak is gevonden voor de klachten. Werknemer wordt behandeld. Mogelijk is er een aandoening E, maar dat is nog niet duidelijk.
De verzekeringsarts b&b heeft daarover in een rapportage van 14 juni 2019 vermeld dat werknemer een behandeling ondergaat en dat een aandoening E goed behandelbaar is. Daarom is, volgens de verzekeringsarts b&b, met zekerheid geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen.
In zijn brief van 2 oktober 2019 neemt de arts-gemachtigde het standpunt in dat nog steeds niet duidelijk is in welke stoornis de verklaring van eisers klachten moet worden gezocht. Vaststaat dat er per einde wachttijd beperkingen waren en dat geen zicht was op behandelmogelijkheden. Dan moeten volgens de arts-gemachtigde die beperkingen als duurzaam worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsartsen van het UWV geen beperkingen in verband met stoornissen C hebben geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b erkent het bestaan van één van de klachten, en dat die van invloed kan zijn op de psychische belastbaarheid, maar zij heeft in verband daarmee geen beperkingen vastgesteld.
De arts-gemachtigde van eiseres heeft de opvatting, dat patiënten met die klacht met een gerichte therapie kunnen herstellen, betwist en als te algemeen aangemerkt, maar als niet is geobjectiveerd dat die klacht tot beperkingen leidt kunnen beperkingen ook niet duurzaam zijn. Nu de verzekeringsarts b&b informatie heeft ingewonnen bij de behandelaars kan de beroepsgrond, dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de stoornissen C en de duurzaamheid daarvan, niet slagen.
12. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden die betrekking hebben op de inschatting van de verzekeringsartsen van het UWV van de kans op herstel van de uit de oorzaak AB voortkomende beperkingen slagen. Die inschatting berust niet op een concrete en deugdelijke afweging, per 8 maart 2018, van de feiten en omstandigheden die bij werknemer aan de orde zijn.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ondeugdelijk is onderbouwd en gemotiveerd. Het UWV heeft niet voldaan aan de specifiek aan het onderzoek te stellen eisen in gevallen als deze, waarbij enerzijds de werkgever de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer aan de orde stelt en anderzijds een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen aan de orde is.
Hieruit volgt dat het beroep slaagt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
14. In een brief van 27 maart 2020 heeft eiseres de rechtbank gevraagd om in het kader van een zogenoemde bestuurlijke lus het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en te streven naar finale geschilbeslechting. De rechtbank zal daar niet toe overgaan, omdat daarmee sprake zou zijn van herhaling van zetten. Die herstelgelegenheid is immers in de uitspraak van 28 maart 2019 al aan het UWV geboden.
15. Het UWV moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
17. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1) en voor de kosten van de arts-gemachtigde, overeenkomstig artikel 1, aanhef en onderdeel f van dat Besluit, op € 262,50 (0,5 punt voor de indiening van de beroepsgronden met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 28 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.