ECLI:NL:RBZWB:2020:5323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20_749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor clubgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De vergunning betrof de bouw van een clubgebouw voor jeugdwerk op een perceel dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vrezen voor overlast van de activiteiten in het clubgebouw. Het college had eerder een omgevingsvergunning verleend, maar na bezwaar van eisers werd deze herroepen en opnieuw verleend met nadere voorwaarden. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Wabo en de Awb, en heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden voldoende waarborgen bieden om overlast te voorkomen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij ook heeft overwogen dat er geen algeheel recht op stilte bestaat en dat eisers in een dorpsomgeving wonen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/749 WABOA

uitspraak van 29 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1],
[naam eiser 2] , [naam eiser 3] en [naam eiser 4]te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. L. van Schie-Kooman
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Altena.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 heeft het college aan de gemeente Werkendam (thans: gemeente Altena) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een clubgebouw op het perceel [adres] te [plaatsnaam] .
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 november 2018 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 25 juni 2018 gegrond verklaard, het besluit van 25 juni 2018 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend voor een periode van tien jaar.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 12 maart 2019 (zaaknummer BRE 18/7497 WABOA) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraak van
4 december 2019 (procedurenummer 201902929/1/A1) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspaak van 12 maart 2019 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
Bij besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit 2) heeft het college nadere voorschriften gesteld die onderdeel uitmaken van de verleende vergunning. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook tegen dit besluit gericht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2020.
Eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De gemeente Werkendam (thans: gemeente Altena) heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een clubgebouw voor jeugdwerk op het perceel [adres] te [plaatsnaam] voor een periode van tien jaar. Het te plaatsen gebouw is een voormalig noodlokaal van een school. Volgens het college is het project in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan " [bestemmingsplan] ".
Bij het bestreden besluit 1 heeft het college met toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregeling [1] de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor een periode van tien jaar.
Eisers wonen aan de [adres 2] te [plaatsnaam] en vrezen overlast van de activiteiten in het clubgebouw. Zij hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college.
Het college heeft in bestreden besluit 2 nadere voorschriften gesteld die onderdeel uitmaken van de verleende vergunning. De voorschriften hebben betrekking op het niet toestaan van live muziek, het aantal personen dat aanwezig mag zijn in de jeugdaccommodatie, de openingstijden en het verbod op het schenken van alcohol. Verder is aangegeven dat de beheerders van de jeugdaccommodatie er voor waken dat de omwonenden niet beperkt worden in hun woon- en leefklimaat door de bezigheden die plaatsvinden in de jeugdaccommodatie. Alle activiteiten dienen zoveel mogelijk inpandig plaats te vinden. Indien er buitenactiviteiten plaatsvinden wordt eventuele overlast zoveel mogelijk beperkt. Tot slot is aangegeven dat de activiteiten die georganiseerd worden in de accommodatie zien op het vermaak van jongeren tussen de 8 tot en met 18 jaar.
Wettelijk kader
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Het geschil
3. Op grond van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ rusten op het perceel [adres] te [plaatsnaam] de bestemmingen ‘groen’ en ‘sport’ en de medebestemming ‘waarde-archeologie’.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Er wordt gebouwd binnen de bestemming ‘groen’ waar bebouwing op grond van artikel 8.2.1 van de planregels niet mogelijk is. Verder wordt er binnen de bestemming ‘sport’ gebouwd buiten het bouwvlak, hetgeen op grond van artikel 14.2.1 van de planvoorschriften niet is toegestaan.
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Tijdelijkheid
6.1
Eisers hebben aangegeven dat geen sprake is van een tijdelijke activiteit. Het college heeft volgens eisers de intentie om de op vergunde locatie een permante voorziening te creëren.
6.2
Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het clubgebouw niet wordt onderheid. Het betreft een noodlokaal, dat eenvoudig is te verplaatsen en te verwijderen. Van een onomkeerbare situatie is volgens het college geen sprake. Het college heeft benadrukt dat er een structurele oplossing gezocht wordt voor de huisvestingsproblematiek van het jeugdhonk. Het gaat daarbij om de locatie en niet om het noodlokaal zelf.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de voor de toepasbaarheid van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De vraag of de vergunde activiteit ook daadwerkelijk wordt verwijderd, is niet van belang [2] .
De constructie en de relatief eenvoudige verplaatsbaarheid van het niet onderheide clubgebouw, maken het naar het oordeel van de rechtbank feitelijk mogelijk en aannemelijk dat het gebouw zonder onomkeerbare gevolgen kan worden verwijderd. De vraag of het ook aannemelijk is dat het clubgebouw na 10 jaar daadwerkelijk zal worden verwijderd, is niet van belang. Dit betekent dat het college in beginsel bevoegd was om met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan af te wijken.
Goede ruimtelijke ordening
7.1
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, zoals omschreven in artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo.
7.2
Volgens eisers ontbreekt een goede ruimtelijke onderbouwing. Er is geen onderzoek gedaan naar de invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Door het stellen van voorwaarden in een nader besluit, kan geen goede ruimtelijke ordening achteraf worden gecreëerd. De onderbouwing had vooraf bij de besluitvorming moeten worden betrokken, in plaats van achteraf door het stellen van nadere voorwaarden.
7.3
Het college heeft in bestreden besluit 1 aangegeven dat het clubgebouw dusdanig is gesitueerd dat het een goede aansluiting vormt aan de [adres] . Het clubgebouw maakt deel uit van een bestaand sportcomplex aan de rand van een park met watervoorziening. De verbinding met een woonwijk blijft in tact via de [adres] , waardoor deze voorziening niet weggestopt wordt maar integraal deel uitmaakt van de (dorps)gemeenschap. Het clubgebouw komt in de plaats van een reeds jaren bestaand gebouw van de ijsclub.
Verder stelde het college dat eisers op hemelsbreed 200 meter afstand van het clubgebouw wonen. Het tussenliggende park met waterpartij vormt een natuurlijke scheiding/buffer tussen het clubgebouw en de woning van eisers. In ruimtelijk opzicht vindt dan ook geen verstoring/verslechtering van het woon- en leefklimaat plaats volgens het college.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het college met de onderbouwing in betreden besluit 1 voldoende tot uitdrukking heeft gebracht waarom het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Anders dan eisers stellen, heeft het college bij de vergunningverlening een ruimtelijke afweging gemaakt en daarbij de belangen van eisers betrokken.
Afweging van belangen
8.1
Indien een bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, geldt dat het college bij een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft om te beslissen of het gebruik zal maken van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Vergelijk de uitspraak van de AbRS van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2806).
8.2
Eisers hebben betoogd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Zij hebben aangegeven dat geluidsoverlast wordt gevreesd. Eisers hebben in de hoger beroepsfase een akoestisch rapport ingebracht van De Roever Omgevingsadvies van 29 juli 2019. In dit advies is aangegeven dat door toedoen van het produceren van versterkt muziekgeluid overschrijding kan plaatsvinden van de richt- en grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woning van eisers. Er kan niet zonder meer worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter laatste van de woning en de bijbehorende tuin van eisers.
Eisers wijzen erop dat de AbRS heeft in haar uitspraak van 4 december 2019 op het door hen ingestelde hoger beroep heeft overwogen dat de omgevingsvergunning niet uitsluit dat er luide muziek zal worden afgespeeld. Niet is gebleken dat de toegelaten activiteiten in het clubgebouw zijn beperkt in die zin dat geen luide muziek mag worden afgespeeld. Niet valt uit te sluiten dat eisers gevolgen van enige betekenis ondervinden. Het college is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
Verder hebben eisers aangegeven dat de nadere voorschriften die aan het aanvullend besluit zijn verbonden zo ruim zijn geformuleerd dat niet duidelijk is welke verplichtingen er uit voortvloeien. Ook is onduidelijk hoe de voorwaarden gehandhaafd worden.
8.3
Het college wijst erop dat er met het aanvullend besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit 2) waarborgen zijn geschapen dat het clubgebouw op een ordelijke manier zal worden gebruikt. Er zijn huisregels opgesteld ten aanzien van bijvoorbeeld openingstijden, het aantal personen dat aanwezig mag zijn en er is aangegeven dat live muziek niet is toegestaan. Verder zijn voorwaarden ten aanzien van toezicht en begeleiding tijdens de openingstijden opgesteld. Zo wordt volgens het college voorkomen dat de situatie die in het akoestisch rapport van De Roever wordt benoemd als (uitzonderlijke) situatie waarin niet meer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning en tuin van eisers zou kunnen worden gesproken, zich voor kan doen. Het college benadrukt dat de in het aanvullend besluit opgenomen voorwaarden te handhaven zijn.
8.4
De rechtbank stelt vast dat in het akoestisch rapport van De Roever wordt geconcludeerd dat door toedoen van het produceren van versterkt muziekgeluid (in een worst-case scenario) overschrijdingen van de richt- en grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woning aan [adres 2] kunnen plaatsvinden. Geluidsoverlast is naar het oordeel van de rechtbank echter alleen in uitzonderlijke situaties, waarbij sprake is van versterkte muziek, te verwachten.
Het college heeft in het aanvullend besluit van 14 mei 2020 voorwaarden verbonden aan de verleende omgevingsvergunning. Een van de voorwaarden betreft het feit dat het in de jeugdaccommodatie niet is toegestaan ‘live muziek, zoals een band’ te maken of te spelen. Het bespelen van bijvoorbeeld één akoestische gitaar blijft, mits binnen de geluidsnormen wordt gebleven, toegestaan. Verder heeft het college aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat maximaal 25 personen gelijktijdig aanwezig mogen zijn en zijn de openingstijden beperkt (woensdag van 12.00-19.00 uur, donderdag van 15.00-19.00 uur en vrijdag van 12.30-19.00 uur). Hiermee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat de uitzonderlijke situatie die in het rapport van De Roever wordt beschreven als een situatie waarin sprake zou kunnen zijn van overschrijding van de geluidsnormen, zich niet kan voordoen.
De rechtbank merkt daarbij op dat niet valt in te zien waarom niet van eisers verwacht kan worden dat zij accepteren dat zij af en toe enig geluid horen afkomstig van het clubgebouw, mede gelet op de zeer beperkte openingstijden van de jeugdaccommodatie. Er bestaat immers geen algeheel recht op stilte en eisers wonen midden in een dorp.
Anders dan eisers menen, is de rechtbank van oordeel dat de voorwaarden die het college in het aanvullend besluit van 14 mei 2020 heeft gesteld voldoende concreet en handhaafbaar zijn.
Archeologische waarden
9.1
Eisers hebben betoogd dat er strijd is met de medebestemming ‘waarde archeologie’ nu op grond van artikel 24.2 van de planvoorschriften het verboden is om te bouwen op gronden met deze dubbelbestemming. Er ontbreekt volgens eisers een archeologisch onderzoek als bedoeld in artikel 24.3 van de planvoorschriften op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er geen archeologische waarden ter plaatse aanwezig zijn dan wel deze waarden niet onevenredig worden geschaad.
9.2
Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan iemand een besluit slechts in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. De rechtbank is van oordeel dat eisers, volgens de AbRS woonachtig op een afstand van ongeveer 150 meter van de bouwlocatie, geen voldoende concreet en persoonlijk belang hebben bij de beoordeling van de archeologische waarden ter plaatse van de bouwlocatie. Door het ontbreken van een archeologisch onderzoek worden zij niet in hun belangen getroffen, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
Watervergunning
10.1
Eisers hebben aangegeven dat er door het college onvoldoende onderzoek is gedaan naar de duiker waarop het clubgebouw is geprojecteerd. Het waterpeil is verlaagd en onduidelijk is wat de effecten daarvan zijn voor de omliggende woningen.
10.2
De rechtbank wijst erop dat het Waterschap Rivierenland op 16 oktober 2018 een vergunning heeft verleend voor het plaatsen van twee prefab units op een beduikerde A-water (A-water nummer [waternummer]) ter plaatse van de [adres] te [plaatsnaam] . Het Waterschap heeft gekeken naar de aanvraag en de gevolgen hiervan voor het waterbeheer. De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen volgens het Waterschap dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd.
Tegen deze watervergunning is geen bezwaar gemaakt, zodat deze in rechte is komen vast te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank behoeft het college, nu er een onherroepelijk geworden vergunning van het Waterschap ligt, geen eigen afweging te maken ten aanzien van het waterbeheer. Eventuele gevolgen voor het waterpeil vallen buiten het toetsingskader van de onderhavige omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.
Conclusie
11. Het college heeft in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen. Dit betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 29 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.1, eerste lid van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)bepaalt, dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, tweede lid van de Wabo bepaalt, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…),
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Artikel 2.7 van het
Besluit omgevingsrecht (Bor)bepaalt, dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4 van bijlage II behorend bij artikel 2.7 van het Bor bepaalt, dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen: (…)
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Op het onderhavige perceel is
bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’(bestemmingsplan) van toepassing. Volgens de bij het plan behorende verbeelding heeft het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemmingen ‘Sport’, ‘groen’ en de medebestemming ‘waarde – archeologie 5’.
Artikel 8.1 van de bij het bestemmingsplan behorende planregels bepaalt dat de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. a. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;b.
b. behoud van aanwezige landschappelijke waarden;
alsmede voor:
c. c. een speelvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
d. d. (dag)recreatief medegebruik;
een en ander met de daarbij behorende:
e. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers;
f. f. een bergbezinkbassin;
g.g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten, fiets- en wandelpaden en dergelijke;
h. h. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen straatmeubilair, kunstwerken, speeltoestellen en dergelijke;
i. i. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.
Artikel 8.2.1 van de planregels bepaalt dat op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 14.1 van de bij het bestemmingsplan behorende planregels bepaalt dat de voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. a. het uitoefenen van sportactiviteiten in de open lucht en/of binnen, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca categorie 2 en ondergeschikte kantoorvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende:b.
b. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;
c. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers;
d. d. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten en overige verhardingen;
e. e. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen informatiezuilen, speelvoorzieningen, kunstwerken en dergelijke;
f. f. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.
Artikel 14.2.1 van de planregels bepaalt dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak.
Artikel 24.1 van de planregels bepaalt dat de voor ‘waarde-archeologie 5’ aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming van aanwezige middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 24.2.1 van de planregels bepaalt dat het verboden is om te bouwen of te laten bouwen op de voor 24.1 mede bestemde gronden.
Artikel 24.2.2 van de planregels is het onder 24.2.1 genoemde verbod niet van toepassing op (b) bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 3 m onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
( c) bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen.
Artikel 24.3 van de planregels bepaalt dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 24.2, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
a. a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; ofb.
b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
c. c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
1.1.
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
2. 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

Voetnoten

1.artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.