4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachten hebben bekend op 13 januari 2017 in Tilburg voor biljartcentrum [biljartcentrum] geweld te hebben gebruikt tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] is een dag later overleden.
Om uit te leggen welke feitelijke geweldshandelingen en welke juridische variant op de tenlastelegging naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, staat de rechtbank in deze bijzondere overwegingen stil bij de volgende aspecten:
4.3.2.1 De feitelijke geweldshandelingen en hun intensiteit;
4.3.2.2 Het opzet;
4.3.2.3 De voorbedachte rade;
4.3.2.4 De dood ten gevolge
4.3.2.1
De feitelijke geweldshandelingen en hun intensiteit
Om vast te stellen wat de feitelijke geweldshandelingen van verdachten en de intensiteit daarvan zijn geweest, heeft de rechtbank gebruik gemaakt van verklaringen (A), de waarnemingen van de rechtbank op de ter zitting getoonde camerabeelden van buiten [biljartcentrum] (B) en de bij het slachtoffer vastgestelde letsels (C). Deze bewijsmiddelen zullen overigens - in meer of mindere mate - ook nog aangehaald worden bij het opzet, de voorbedachte rade en de dood ten gevolge.
A. De verklaringen
Welke getuigenverklaringen zijn bruikbaar?
Het onderzoek bij de rechter-commissaris en het pleidooi van de verdediging heeft grotendeels in het teken gestaan van de vraag welke getuigenverklaringen betrouwbaar genoeg zijn om te gebruiken voor het bewijs. Daarbij gaat het om de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] , die tijdens het incident aan een tafeltje zaten dicht bij het raam waarvoor een deel van de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden, en getuigen van biljartteam [biljartteam] , die aan een tafeltje verder weg zaten en/of stonden, dan wel aan het biljarten waren. Kort samengevat is volgens de verdediging van biljartteam [biljartteam] alleen getuige [getuige 3] betrouwbaar, terwijl de officier van justitie zijn standpunt met name baseert op getuige [getuige 1] van biljartteam [biljartteam] en ook de verklaringen van de vier andere leden van dat team voor het bewijs gebruikt.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de verklaringen van getuige [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs. Uit het verhoor Van [getuige 1] bij de rechter-commissaris en de bij pleidooi getoonde camerabeelden volgt dat [getuige 1] zich ten tijde van het incident bevindt aan de lange zijde van het biljart - evenwijdig aan de buitenmuur waarin zich het raam bevond. Die positie biedt niet het zicht op het raam van [biljartcentrum] dat nodig is om de waarnemingen te kunnen doen die [getuige 1] verklaart te hebben gedaan. Dat wordt bevestigd doordat het door [getuige 1] gegeven dadersignalement van een licht getinte man met een Marokkaans of Turks uiterlijk en een volle baard van een paar weken in het geheel niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachten.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alleen [getuige 3] zonder twijfel een betrouwbare getuige is. Op ter zitting getoonde beelden uit [biljartcentrum] is te zien dat [getuige 3] zich bevond aan een statafel op enige afstand van het raam, maar dat hij door zijn lengte en staande positie een goed zicht op het raam had. Zijn waarnemingen sluiten bovendien aan bij de op zitting getoonde beelden van buiten [biljartcentrum] en de signalementen van verdachten. [getuige 3] had blijkbaar al zicht op de geweldshandelingen voordat [slachtoffer] het raam raakte. Tussendoor heeft hij even geen zicht op het incident gehad, omdat de betrokkenen achter een muur van [biljartcentrum] uit zijn zicht verdwenen. Tot slot heeft hij een passende beschrijving gegeven van de auto waarin beide verdachten na het incident zijn weggereden. De rechtbank concludeert dan ook dat [getuige 3] ten tijde van het incident constant zicht op het raam heeft gehad en gehouden.
Welke verklaringen gebruikt de rechtbank voor het bewijs?
Gelet op wat hiervoor is overwogen, gebruikt de rechtbank alleen de getuigenverklaring van [getuige 3] voor het bewijs van de feitelijke geweldshandelingen en hun intensiteit. De rechtbank gebruikt de verklaring die [getuige 3] op 28 januari 2017 heeft afgelegd bij de politie, omdat die kort na het incident is afgelegd. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris is pas bijna twee jaar later afgenomen. Naast de verklaring van [getuige 3] gebruikt de rechtbank ook de politieverklaring van [verdachte] van 12 juli 2017, waarnaar hij op zitting grotendeels heeft verwezen, voor het bewijs. Die wordt hierna (en in de bewijsmiddelen) als eerste weergegeven.
De politieverklaringen van [medeverdachte] zijn naar het oordeel van de rechtbank enkel een reactie op wat hem beetje bij beetje bekend werd uit voorafgaande verklaringen van [verdachte] over het handelen van [medeverdachte] . In zijn eigen verklaringen heeft [medeverdachte] zijn rol zo klein mogelijk gehouden. Die verklaringen hebben voor de rechtbank dan ook geen bewijswaarde.
A.1 Verklaring verdachte [verdachte]
heeft verklaard dat hij, ter hoogte van de auto waarmee hij en [medeverdachte] naar [biljartcentrum] waren gekomen, recht tegenover [slachtoffer] stond die een glas vast had. [verdachte] heeft vrijwel meteen twee keer geprobeerd het glas uit zijn de hand van [slachtoffer] te tikken, waarop [slachtoffer] hem duwde. Daarop sloeg [medeverdachte] [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] weg liep. [verdachte] wilde [slachtoffer] vervolgens met zijn rechtervuist in zijn gezicht slaan, maar raakte hem boven op zijn rug, bij zijn nek. Daarna heeft hij [slachtoffer] met zijn rechtervuist op het gezicht geslagen, waarbij hij [slachtoffer] op de rechterkant van zijn gezicht, op zijn kaak, heeft geraakt. [slachtoffer] stond op dat moment met zijn rug naar [verdachte] . [medeverdachte] kwam toen voor [verdachte] langs en trapte [slachtoffer] zijwaarts op de zijkant van zijn rug. [slachtoffer] sjokte of huppelde na de trap van [medeverdachte] naar de stoep voor [biljartcentrum] . Tijdens het verplaatsen vielen er nog meer klappen. Op de stoep deed [slachtoffer] zijn handen omhoog om zich te verdedigen en hij probeerde te slaan. Als reactie daarop wilde [verdachte] hem met zijn linkervuist op de zijkant van zijn gezicht slaan, maar omdat [slachtoffer] wegdraaide, raakte [verdachte] hem op de lip. Daarop is [slachtoffer] richting het raam gestapt. Daarna raakte [verdachte] met zijn rechtervuist [slachtoffer] op zijn neus. Toen viel [slachtoffer] tegen het raam aan en zakte in elkaar. Dat beeld zal [verdachte] nooit vergeten. Hij is toen bij [slachtoffer] gaan staan en heeft gevraagd of het zo genoeg was. Daar reageerde [slachtoffer] eigenlijk niet meer op.
A.2 Getuige [getuige 3]
heeft verklaard dat hij vanuit zijn linkerhoek zag dat er drie man buiten bij het raam liepen. De man die achter de twee andere personen liep, haalde plotseling uit met zijn vuist en raakte de man die in het midden liep op zijn rug of zijn hoofd. Daarna verdwenen ze rechts achter de muur naast het raam. Vervolgens zag hij een man met gebalde vuisten van rechts komen en die stond met zijn rug tegen het raam. De man nam een soort verdedigingshouding aan. Dit was dezelfde persoon die in eerste instantie was geslagen door de andere man. Het latere slachtoffer stond in het midden van het glazen raam. De twee personen kwamen op de man af en sloegen en schopten hem beiden, in ieder geval op het bovenlichaam. De getuige zag dat de man zijn armen voor zijn hoofd hield, en vervolgens in elkaar zakte. Daarna liepen de mannen weg.
De verklaringen van [verdachte] en [getuige 3] passen binnen de hierna genoemde waarneming die de rechtbank zelf heeft gedaan op de op zitting getoonde beelden van buiten [biljartcentrum] .
B. De eigen waarneming van de rechtbank op de beelden buiten [biljartcentrum]
Op zitting zijn beelden van buiten [biljartcentrum] getoond, afkomstig van een beveiligingscamera van [bedrijf] . Daarop heeft de rechtbank waargenomen dat [slachtoffer] buiten naar rechts loopt, weg van [biljartcentrum] , en dat de auto met [verdachte] en [medeverdachte] hem eerst naar links voorbij rijdt richting [biljartcentrum] , dan kort uit beeld verdwijnt en vervolgens achteruit teruggereden komt. Op dat moment komt er vanaf links al een persoon naar [slachtoffer] - die zich inmiddels omgedraaid heeft - lopen. Als die twee dicht bij elkaar staan, stapt de bestuurder uit en loopt langs de achterkant van de auto naar de beide andere personen. Vrijwel meteen daarna, om 22:40:03 uur (cameratijd, werkelijke tijd 22:34:03 uur) zijn de eerste fysieke handelingen tegen [slachtoffer] waar te nemen. [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] verplaatsen zich dan naar links in de richting van de ingang van [biljartcentrum] , maar verdwijnen daarbij uit beeld. Om 22:40:42 (cameratijd, werkelijke tijd 22:34:42 uur) komen [verdachte] en [medeverdachte] weer in beeld. Zij lopen vanuit de richting van [biljartcentrum] samen terug naar de auto waarmee ze gekomen zijn en rijden weg.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte] samen [slachtoffer] hebben opgezocht en ook weer samen de plaats delict hebben verlaten. In de tussentijd hebben zij gedurende ongeveer 39 seconden samen opgetrokken tegen [slachtoffer] .
Tussenconclusie over de feitelijke geweldshandelingen
De rechtbank neemt de verklaringen van [verdachte] en [getuige 3] in onderlinge samenhang bezien als basis voor de bewezenverklaring van de feitelijke geweldshandelingen. Daarbij valt op dat [getuige 3] over meer geweld heeft verklaard op het moment dat [slachtoffer] bij het raam van [biljartcentrum] staat dan dat [verdachte] heeft verklaard. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om aan dit deel van de verklaring van [getuige 3] te twijfelen, terwijl [verdachte] er belang bij heeft om het door hem en [medeverdachte] uitgeoefende geweld te minimaliseren. Met de verdediging gaat de rechtbank er vanuit dat [medeverdachte] en [verdachte] geen geweld meer tegen [slachtoffer] hebben gebruikt nadat hij tegen het raam in elkaar zakte.
Gelet op voornoemde verklaringen en eigen waarneming acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] zich tezamen en in vereniging hebben schuldig gemaakt aan het meermalen slaan en stompen op het hoofd, de hals, de nek en het lichaam van [slachtoffer] en het meermalen schoppen en trappen tegen het lichaam van [slachtoffer] . Van schoppen tegen het hoofd en/of de hals en/of de nek zullen [verdachte] en [medeverdachte] worden vrijgesproken.
Het hiervoor genoemde bewezen verklaarde geweld wordt ook bevestigd door de bij [slachtoffer] vastgestelde letsels, die hierna worden besproken.
C. De bij het slachtoffer vastgestelde letsels
Uit bijlage 1 bij het pathologisch rapport van 8 september 2017 blijkt dat er aan het hoofd en de hals/nek van [slachtoffer] meerdere bloeduitstortingen waren. Aan het hoofd rechts zijwaarts, ter hoogte van de wang en de hals rechts zijwaarts was een zwelling, vast aanvoelend in een gebied van circa 11 bij 10 centimeter door bloeduitstorting. Het bovenste ooglid van het rechteroog toonde rode verkleuring door bloeduitstorting in een gebied van circa 2 bij 1 centimeter. Onderwaarts van het linkeroog, hoog aan de linkerwang, was een rode huidverkleuring door bloeduitstorting in een gebied van circa 2 bij 1 cm. Er was ook verscheuring van de onderlip in een gebied van circa 6 x 2 cm, waarbij beide bovenste voortanden los waren met omgevende bloeduitstorting.
In de weke delen van de schedelhuid links achter was een bloeduitstorting in een gebied van circa 4 bij 2 centimeter. De rechter schuine halsspier toonde in een gebied van circa 6 bij 3 centimeter diffuse bloeduitstorting. Hoog aan de hals, op de overgang naar het gelaat, was bloeduitstorting in een gebied van circa 10 bij 6 centimeter. Er was bloeduitstorting aan de top van de schildklier aan rechterzijde, een gebied van 2 bij 2 centimeter. Laag voor aan de hals en hoog aan de borstkas was in de weke delen een bloeduitstorting van circa 8 bij 9 centimeter. Aan de voorzijde van het strottenhoofd aan linkerzijde was er een bloeduitstorting van circa 2 bij 1 centimeter.
Rechts zijwaarts aan de rug was bloeduitstorting in een gebied van circa 8 bij 4 centimeter. Het schouderblad aan linkerzijde toonde bloeduitstorting in een gebied van circa 3 bij 2 centimeter. Links laag in de nek was bloeduitstorting in een gebied van circa 3 bij 4 centimeter. Diep in de nekspier links was een bloeduitstorting van circa 1 bij 1 cm.
Voornoemde letsels passen naar het oordeel van de rechtbank bij de eerder genoemde tussenconclusie dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden gedurende enige tijd [slachtoffer] meerdere vuistslagen en schoppen/trappen hebben gegeven. Deze letsels zeggen echter ook iets over de intensiteit van dat geweld.
De intensiteit van het geweld
Voor het vaststellen van de intensiteit van het geweld is van belang dat deskundige Kubat op 26 april 2018 desgevraagd het volgende heeft gerapporteerd:
“Met betrekking tot de intensiteit van het geweld kan worden vermeld dat de bloeduitstortingen aan de huid en de onderliggende weke delen (…) van het hoofd, de hals en de nek groot waren, en dat twee loszittende boventanden met omgevende bloeduitstorting zijn geconstateerd. Ervan uitgaande dat sprake was van twee gezonde (niet loszittende) boventanden en gezien de grootte van de bloeduitstortingen (indien er geen aanwijzingen waren voor gestoorde bloedstolling), kan worden geconcludeerd dat het botsend geweld aan het hoofd en de nek/hals substantieel is geweest.”
Dat sprake zou zijn geweest van twee loszittende voortanden en/of een gestoorde bloedstolling is niet uit het dossier of het onderzoek ter zitting gebleken en ook niet door de verdediging gesteld. Wel heeft de verdediging aangevoerd dat “substantieel” ook zou kunnen zien op de hoeveelheid (niet noodzakelijkerwijze heftige) geweldshandelingen en niet zonder meer betrekking heeft op de kracht van het uitgeoefende geweld. Die lezing deelt de rechtbank niet. In de context van het rapport van de deskundige kan “substantieel” naar het oordeel van de rechtbank niet anders gelezen worden dan als “beduidend” – wat ook naar gangbaar spraakgebruik de betekenis is van “substantieel”. De rechtbank merkt in dit verband op dat deskundige Kubat de term ‘substantieel geweld’ koppelt aan de aard en omvang van de geconstateerde bloeduitstortingen en overige letsels waaronder de loszittende tanden. Het botsend geweld tegen het hoofd en de hals/nek van [slachtoffer] is beduidend geweest, dus zeker niet gering. Dat de later te bespreken scheuring van de dieper liggende wervelslagader ook door een geringe geweldsinwerking op het hoofd (en een daarop volgende onverwachte draaiing van het hoofd) kan zijn ontstaan, doet daaraan niet af.
Een nadere invulling van “beduidend” wordt gegeven door deskundige Hofman. Die heeft op 29 januari 2019 gerapporteerd dat de letsels aan de rechterzijde van het hoofd en de hals niet zijn ontstaan door tikken of klappen, maar door heftiger inwerkend geweld, zoals stoten of slaan. De optie “vallen” die de deskundige ook nog noemt, is volgens de verklaringen van verdachten en getuige [getuige 3] niet aan de orde geweest. [slachtoffer] is niet op de grond gevallen, maar langzaam in elkaar gezakt tegen het raam van [biljartcentrum] .
Tot slot merkt de rechtbank in dit verband nog op dat zowel [verdachte] als [getuige 3] verklaren dat [slachtoffer] zich verdedigde. Bovendien ontweek [slachtoffer] ook bepaalde vuistslagen, dan wel probeerde die te ontwijken, aldus [verdachte] . Dat betekent dat het letsel mogelijk nog ernstiger was geweest als [slachtoffer] bepaalde vuistslagen niet had kunnen ontwijken en die vol het beoogde lichaamsdeel hadden kunnen raken.
Eindconclusie over de feitelijke geweldshandelingen en hun intensiteit
Gelet op de eerdere overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] tezamen en in vereniging [slachtoffer] meermalen met kracht hebben geslagen en gestompt tegen het hoofd, de nek, de hals en het lichaam en meermalen met kracht hebben geschopt en getrapt tegen het lichaam.
4.3.2.2
Het opzet
Het primair tenlastegelegde: opzet op de dood?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachten geen opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat verdachten de bedoeling hadden om [slachtoffer] te doden. Maar ook voorwaardelijk opzet op de dood kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden. Daarvan zou sprake zijn als verdachten met hun handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood zouden hebben aanvaard. De bewijsbare handelingen van verdachten zijn echter niet zodanig dat verdachten daarmee de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer] door hun handelen zou komen te overlijden. De rechtbank heeft immers hiervoor al overwogen dat verdachten zullen worden vrijgesproken van het tenlastegelegde schoppen tegen het hoofd en/of de hals en/of de nek. De rechtbank zal [verdachte] en [medeverdachte] vrijspreken van de primair ten laste gelegde doodslag in vereniging.
Het subsidiair tenlastegelegde: opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] - in ieder geval in voorwaardelijke zin - opzet hebben gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Daarbij is volgens vaste rechtspraak van belang of de bewezen gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, hetgeen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Over die gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat zij niet hebben volstaan met één enkele klap, maar [slachtoffer] achterna zijn gelopen toen hij na de eerste klap van [medeverdachte] van hen weg liep. Beide verdachten zijn jonge mannen en hebben samen tegen [slachtoffer] , een oudere man onder invloed van alcohol, aanhoudend geweld gebruikt. Gedurende bijna veertig seconden hebben zij - twee tegen één - onder andere meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd en de nek en de hals van [slachtoffer] geslagen. [verdachte] en [medeverdachte] zijn pas gestopt met het geweld tegen [slachtoffer] toen hij tegen het raam van [biljartcentrum] in elkaar zakte en niet meer reageerde. Toen zijn zij weggelopen en -gereden. Zij hebben [slachtoffer] geen hulp verleend noch hulp ingeschakeld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de daarmee verbonden nek en hals zeer kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Door meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd en de nek en de hals van iemand te slaan, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor genoemde geweld en de overige hiervoor genoemde gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Door neuropathologisch onderzoek is het concrete zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] aan het licht gekomen. Het gaat om de tenlastegelegde ruptuur (scheur) van de rechter wervelslagader. Die scheur is de oorzaak van een bloeding onder het spinnenwebvlies, aldus patholoog Buiskool in zijn rapport van 8 september 2017. Dat dit concrete zwaar lichamelijk letsel door [verdachte] en [medeverdachte] wellicht niet voorzien was, doet niet af aan hun voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het algemeen. Ook dit concrete zwaar lichamelijk letsel kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aan [verdachte] en [medeverdachte] toegerekend worden. Deskundige Kubat heeft namelijk geconcludeerd dat de scheur van de rechter wervelslagader het gevolg is geweest van een plotse draaiing van het hoofd en de hals (van [slachtoffer] ) door geweldsinwerking aan het hoofd. Daarmee staat het causaal verband tussen het door [verdachte] en [medeverdachte] uitgeoefende geweld tegen [slachtoffer] en het zwaar lichamelijk letsel vast. Dat dit letsel bij [slachtoffer] zeer waarschijnlijk makkelijker optrad door een aangeboren vaatafwijking en mogelijk al bij een lichtere geweldsinwerking, doet niet af aan het opzet van verdachten.
4.3.2.3
De voorbedachte rade
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorbedachte rade op zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van de vriendin van [verdachte] dat [verdachte] en [medeverdachte] van plan waren om [slachtoffer] in [biljartcentrum] klappen te geven. Gelet op de tijd die is verstreken tussen het telefoontje naar [verdachte] door zijn vriendin en het arriveren bij [biljartcentrum] , is er voor [verdachte] en [medeverdachte] voldoende tijd geweest om zich te beraden op dit voornemen en er van af te zien. Weliswaar waren [verdachte] en [medeverdachte] volgens de vriendin van [verdachte] verrast dat ze [slachtoffer] buiten [biljartcentrum] zagen, maar dat heeft hen er niet van weerhouden meteen de confrontatie te zoeken en tot geweld over te gaan. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat het buiten treffen van [slachtoffer] heeft geleid tot langer en verdergaand geweld door [verdachte] en [medeverdachte] dan bij een treffen in [biljartcentrum] het geval zou zijn geweest. De twijfel die daardoor ontstaat over waar de voorbedachte rade van verdachten precies op zag, kan niet ten nadele van hen uitvallen. [verdachte] en [medeverdachte] zullen daarom worden vrijgesproken van de voorbedachte rade.
4.3.2.4 De dood ten gevolge (hebbend)
Het causaal verband tussen de geweldshandelingen van [verdachte] en [medeverdachte] op 13 januari 2017 en de dood van [slachtoffer] een dag later heeft op zitting niet ter discussie gestaan en volgt uit het eerdergenoemde rapport van patholoog Buiskool.