ECLI:NL:RBZWB:2020:5262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 20_5481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling eigen bijdrage zorg op basis van Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.H.G. Katz, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), die door het CAK was vastgesteld op € 1.028,18 per maand, met een correctie van € 7.982,03 voor het jaar 2019. Eiseres betwist de hoogte van deze eigen bijdrage en stelt dat het CAK de grondslag voor sparen en beleggen onjuist heeft vastgesteld, wat haar ernstig schaadt in haar financiële situatie. Eiseres voert aan dat haar Amerikaanse pensioenvoorziening niet kan worden uitgekeerd en dat het CAK ten onrechte is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK gehouden is aan de gegevens die het ontvangt van de Belastingdienst en dat de berekening van de eigen bijdrage is vastgelegd in dwingendrechtelijke bepalingen. De rechtbank oordeelt dat er geen strijd is met de doel en strekking van de wet en dat de eigen bijdrage terecht is vastgesteld. Eiseres heeft geen recht op kwijtschelding van de eigen bijdrage, aangezien de wet hiervoor geen ruimte biedt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5481 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.H.G. Katz,
en

Centraal Administratie Kantoor, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2019 (primair besluit I) heeft het CAK eiseres meegedeeld dat haar eigen bijdrage voor verleende zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) per 1 januari 2019 is vastgesteld op € 1.028,18 per maand.
Met een factuur van 26 september 2019 (primair besluit II) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage over 2019 gecorrigeerd. Eiseres moet een bedrag van € 7.982,03 betalen.
Eiseres heeft op 28 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.
Het CAK heeft dit bezwaar mede gericht geacht tegen primair besluit I.
Op 30 januari 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 11 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het CAK de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 september 2020, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer BRE 20/797 WLZ. Hierbij waren aanwezig de wettelijk vertegenwoordiger en gemachtigde van eiseres en namens het CAK mr. M. Schepers en mr. S. Kesharie.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1931, verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz. Zij is op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) een eigen bijdrage verschuldigd. Het CAK heeft deze eigen bijdrage per 1 januari 2019 bepaald op € 1.028,18 per maand. Omdat de eigen bijdrage na correctie hoger is vastgesteld moet eiseres een bedrag nabetalen. Daarvoor heeft het CAK eiseres een factuur gezonden.
2.
Geschilpunt
In geschil is of het CAK de eigen bijdrage per 1 januari 2019 juist heeft vastgesteld en na correctie terecht heeft bepaald dat eiseres een bedrag van € 7.982,03 aan het CAK moet betalen.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres voert in beroep, samengevat, aan dat het CAK de grondslag sparen en beleggen onjuist heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat zij ernstig wordt geschaad in haar belangen omdat zij door de berekeningswijze van het CAK haar totale vermogen van circa € 85.000,- moet opsouperen. Eiseres vindt dat sprake is van strijd met doel en strekking van de wet. Eiseres wijst erop dat zij thans een betalingsachterstand heeft van € 38.000,- die volgens haar als schuld in aanmerking moet worden genomen, in die zin dat deze moet worden afgetrokken van het bedrag aan sparen en beleggen over 2019. Ten onrechte heeft het CAK daar geen rekening mee gehouden. Eiseres stelt verder dat het rentepercentage dat wordt gehanteerd (4% in 2019) niet in overeenstemming is met de huidige rente op vermogen. Het vermogen is overigens sinds 2017 aanzienlijk gedaald. Rekening moet worden gehouden met de schuld die over 2018 en 2019 ontstaat als het beroep ongegrond wordt verklaard. Eiseres heeft altijd in haar belastingaangifte het Amerikaanse vermogen opgenomen (pensioenvoorziening bij Morgan Stanley). De uitkeringen kunnen echter niet tot stand worden gebracht. Bovendien moet rekening gehouden worden met de belastingheffing in Amerika van 15%. Bij opname van het vermogen wordt nogmaals 10% ingehouden. Het CAK moet daarmee rekening houden. Volgens eiseres stelt het CAK zich ten onrechte op het standpunt dat zij moet uitgaan van de gegevens van de Belastingdienst. Volgens eiseres laat het Blz ruimte voor een andere interpretatie. Eiseres verzoekt ten slotte (een gedeelte van) de schuld kwijt te schelden.
4
. Standpunt CAK
Het CAK stelt zich op het standpunt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage. Het CAK wijst erop dat eiseres bij de eigen berekening van de eigen bijdrage uitgaat van andere en volgens het CAK onjuiste gegevens. Het CAK stelt dat het bij de berekening van de eigen bijdrage gehouden is aan dwingendrechtelijke wetgeving en de inkomensgegevens die de Belastingdienst doorgeeft.
Wanneer 10% belasting wordt geheven bij opname, komt dat tot uitdrukking bij de hoogte van het vermogen op de peildatum van het volgende jaar. Nu de Belastingdienst de pensioenuitkering in Amerika aanmerkt als vermogen, gaat ook het CAK daarvan uit.
5
. Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Gelet op artikel 8:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, vertegenwoordigd door hun vertegenwoordiger naar burgerlijk recht. Eiseres wordt in deze procedure vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger eiseres] , haar wettelijk vertegenwoordiger.
6.2.
De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Het CAK heeft het bezwaarschrift van 28 oktober 2019 dat tijdig is ingediend tegen primair besluit II terecht mede gericht geacht tegen het primaire besluit I. De bezwaartermijn van primair besluit I liep tot en met 18 oktober 2019. Nu vaststaat dat primair besluit I onjuist is bekendgemaakt nu het naar het oude adres van eiseres is gezonden, is zij pas later op de hoogte gesteld van dit besluit en is de bezwaartermijn van 6 weken pas op dat moment is aangevangen. Wanneer eiseres precies bekend is geworden met primair besluit I is de rechtbank uit de gedingstukken niet duidelijk geworden, maar deze omstandigheid komt, gelet op de onjuiste bekendmaking, voor rekening en risico van het CAK.
6.3.
Niet bestreden wordt dat eiseres een eigen bijdrage (hoge eigen bijdrage) verschuldigd is.
De rechtbank stelt voorop dat de berekening van de eigen bijdrage in de wet is vastgelegd en volgt uit de dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 3.2.5, eerste en tweede lid, van de Wlz en de artikelen 3.3.1.1., 3.3.2.1 en 3.3.2.3 van het Blz.
De rechtbank stelt vast dat een belangrijke overweging om een percentage van het eigen vermogen bij de vaststelling van de eigen bijdrage te betrekken, voor de wetgever is geweest dat verzekerden die naast hun maandelijkse inkomen, uitkering of pensioen over vermogen beschikken op die manier een eigen bijdrage gaan betalen die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie. Er is dan ook, anders dan eiseres stelt, geen sprake van strijd met doel en strekking van de wet.
Eiseres voert tegen de berekening van de eigen bijdrage aan dat het CAK is uitgegaan van een onjuiste grondslag sparen en beleggen. Eiseres stelt in dat verband dat het door haar opgebouwde Amerikaans vermogen niet kan worden uitgekeerd en daarom niet bij de vaststelling van de hoogte van haar vermogen moet worden meegenomen. Eiseres stelt dat het CAK zich bij de berekening ten onrechte heeft gebaseerd op de gegevens die van de Belastingdienst zijn verkregen en daarvan had kunnen afwijken.
Deze grond slaagt niet. Het CAK is gehouden aan de gegevens die het ontvangt van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft de pensioenvoorziening in Amerika aangemerkt als vermogen en het CAK moet daarvan uitgaan. Voor zover eiseres het niet eens is met de hoogte van de door de Belastingdienst vastgestelde grondslag sparen en beleggen, moet zij zich tot de Belastingdienst wenden. Hierover heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich al meermalen uitgesproken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3031).
Een berekening waarbij niet wordt uitgegaan van de peildatum op 1 januari maar zoals eiseres voorstelt, een gemiddelde over het jaar, is niet mogelijk. De rechtbank stelt vast dat de bepalingen uit het Blz dwingendrechtelijk van aard zijn en limitatief zijn gesteld. Een belangenafweging is bovendien niet aan de orde bij bepalingen van dwingendrechtelijke aard.
Op het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de vordering heeft het CAK terecht gesteld dat hiervoor geen bevoegdheid bestaat, niet in de bepalingen op grond van de Awb en evenmin in de Wlz en Blz. Uit artikel 3.3.1.6, eerste lid, en artikel 3.3.2.7, tweede lid van het Blz volgt dat kwijtschelding van de eigen bijdrage niet mogelijk is.
Het CAK heeft slechts een bevoegdheid bij de wijze van invordering, waarvan gebruik is gemaakt doordat met eiseres een betalingsregeling is getroffen.
De rechtbank merkt tenslotte op dat eiseres het CAK kan verzoeken om de eigen bijdrage aan te passen op basis van het definitieve inkomen over 2019. Dit heeft zij over 2018 gedaan en dat heeft geleid tot aanpassing van de eigen bijdrage.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 27 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Wettelijk kader
Besluit langdurige zorg (Blz)
Artikel 3.3.1.1
1. De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.
2 De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Artikel 3.3.1.3
1. De verzekerde is de eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK.
2 De verzekerde betaalt de eigen bijdrage binnen dertig dagen nadat het CAK het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de verzekerde een eigen bijdrage verschuldigd is, tenzij dat besluit een later tijdstip vermeldt.
3 Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de verzekerde met vorderingen van of op de verzekerde krachtens de wet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
4 Het CAK maakt voor de vaststelling van de eigen bijdrage gebruik van:
a. het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;
b. gegevens van het zorgkantoor over het verstrekken van zorg als bedoeld bij of krachtens de wet aan een verzekerde waaronder, indien van toepassing, de ingangsdatum van de periode waarover een persoonsgebonden budget wordt verleend.
Artikel 3.3.2.1
1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:
a. de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,
b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden in een instelling verblijven,
c. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.419,40 per maand.
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de eigen bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.
Artikel 3.3.2.2
1. In afwijking van artikel 3.3.2.1 bedraagt een eigen bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling;
b. de gehuwde verzekerden tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden is verstreken;
c. de ongehuwde verzekerde die moet of gehuwde verzekerden tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;
d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor de ongehuwde verzekerde, voor beide of voor een van beide gehuwde verzekerden binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd;
e. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder aan elk van hen deeltijdverblijf in een instelling heeft toegekend.
2 De eigen bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde deel van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en wiens echtgenoot geen zorg in natura of persoonsgebonden budget ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen van wie één in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en de ander een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
c. de ongehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
d. de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt dan wel deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.
3 De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 168,00 en niet meer dan € 881,60 per maand.
4 De eigen bijdrage wordt verminderd met € 144,20 per maand voor:
a. de ongehuwde verzekerde die een persoonsgebonden budget of een modulair pakket thuis ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
c. de ongehuwde verzekerde en de gehuwde verzekerde die een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.
5 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt de eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in het derde lid, en verminderd met het kortingsbedrag, genoemd in de aanhef van het vierde lid, indien de verzekerde per maand twintig uur of minder aan zorg in natura via een modulair pakket thuis ontvangt, indien:
a. de ongehuwde verzekerde niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen beiden een modulair pakket thuis ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis ontvangt, maar één of beiden geen persoonsgebonden budget of anderszins zorg in natura ontvangen;
c. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde die niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt, indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt;
d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde niet tevens deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
6 Indien het vijfde lid is toegepast, vindt uiterlijk zes maanden na de voorlopige vaststelling, bedoeld in het vijfde lid, de definitieve vaststelling plaats. Indien uit de definitieve gegevens over de ontvangen zorg blijkt dat de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden ieder meer dan twintig uur aan zorg in natura via een modulair pakket thuis heeft of hebben ontvangen, vindt definitieve vaststelling plaats op grond van dit besluit zonder toepassing van het vijfde lid.
7 De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:
a. het een verzekerde betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of
b. het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 verschuldigd was of waren, of
c. het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd was of waren.
8 Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het zevende lid, worden perioden van verblijf in instellingen of waarover een persoonsgebonden budget wordt verleend samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op verzekerden die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling verblijven dan wel aan die verzekerden gedurende die perioden een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
9 Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:
a. een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de verzekerde op grond van het derde, vierde of vijfde lid, vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
b. op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
10 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de verschillende tijdsaanduidingen die per zorgvorm worden gehanteerd en de wijze waarop die meetellen voor de berekening van de urengrens, bedoeld in het vijfde en zesde lid.
Artikel 3.3.2.3, eerste lid
Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1°. 15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2°. het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
3°. op aanvraag van de verzekerde, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
4°. de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt;
5°. de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt;
c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling over het peiljaar.