ECLI:NL:RBZWB:2020:5246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
02-039121-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Dekker
  • mr. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie en het aanwezig hebben van amfetamine en wapenbezit

Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de productie van amfetamine en het voorhanden hebben van een patroonmagazijn van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 februari 2020 in Oosterhout betrokken was bij de productie van amfetamine, waarbij hij zijn woning ter beschikking stelde aan onbekend gebleven personen. De verdachte werd ook beschuldigd van het aanwezig hebben van ongeveer 40 kilogram amfetamine en het voorhanden hebben van een patroonmagazijn van een vuurwapen. De rechtbank heeft het beroep van de verdediging op psychische overmacht verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar heeft een deel van het bewijs uitgesloten vanwege vormverzuimen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/039121-20 en 02/029825-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) te Vught.
raadsman: mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het produceren van amfetamine dan wel medeplichtig is met betrekking tot die productie. Daarnaast is verdachte ten laste gelegd dat hij de productie van amfetamine en GHB heeft voorbereid danwel medeplichtig is geweest daaraan. Voorts wordt verdachte verweten dat hij 40 kilogram amfetamine aanwezig heeft gehad dan wel medeplichtig daaraan is geweest. Tot slot is de verdenking dat verdachte een patroonmagazijn van een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging:De raadsman heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging van verdachte. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan het recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. In de eerste plaats is onrechtmatig binnengetreden door de toezichthouders en politie. Daarnaast is achterwege gelaten om aan verdachte de cautie te geven. Op de derde plaats is er sprake van een onrechtmatige doorzoeking in de woning van verdachte. Voorts zijn op onjuiste wijze de aangetroffen pakketten amfetamine veiliggesteld. De officier van Justitie had de pakketten op DNA of vingerafdrukken moeten laten onderzoeken gegeven de verklaring van verdachte. De onschuldpresumptie, het nemo teneturbeginsel en het recht op verdediging in een strafzaak zijn hierdoor geschonden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie:
De officier van justitie heeft betoogd dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de woning van verdachte is binnengetreden ter controle op illegale bewoning. Dit betreft een bevoegdheid in bestuursrechtelijke zin. Aangezien hiermee geen strafvorderlijk belang is gediend, is er van onrechtmatig binnentreden in dat kader geen sprake. Daarna is verdachte bevraagd, zonder mededeling van de cautie, over de productie van GHB. Dit leidt er enkel toe dat de verklaring van verdachte op dit onderdeel niet voor het bewijs kan worden gebezigd.. Vast staat dat verdachte zowel mondeling als schriftelijk toestemming heeft verleend voor de doorzoeking van zijn woning. . De doorzoeking is daarmee rechtmatig geweest. Tot slot is de keuze van het Openbaar Ministerie om geen nader onderzoek te verrichten naar DNA- en dactyloscopische sporen, een eigen afweging, zonder dat hiermee doelbewust de belangen van de verdediging zijn geschaad. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen het volgende:

1. Onrechtmatig binnentreden

De politie is op 12 februari 2020 de woning van verdachte binnengetreden in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek naar mogelijk illegale bewoning van het pand. Twee verbalisanten traden binnen ter versterking van een medewerkster van de woningstichting en een medewerker van de gemeente bij deze zogenaamde ‘carrouselcontrole’. Ook in het kader van de uitoefening van een bestuursrechtelijke bevoegdheid geldt dat binnentreden dient plaats te vinden in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Voor binnentreden is een machtiging vereist bij gebreke van toestemming van de bewoner. Anders dan de verdediging aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat verdachte zijn toestemming heeft gegeven aan de politie en de medewerkers van de woningstichting en de gemeente om zijn woning binnen te komen. Beide verbalisanten relateren daarover dat verdachte de deur zelf opende en dat verdachte hen uitnodigde om verder te komen. Ingevolge artikel 1, eerste lid van de Awbi dient de toezichthouder zich echter tevens voorafgaand aan het binnentreden te legitimeren en het doel van het binnentreden mede te delen. Dat dit is gebeurd, volgt niet uit het dossier. Daarmee staat vast dat het binnentreden niet overeenkomstig de Awbi heeft plaatsgevonden. Deze onrechtmatigheid heeft echter betrekking op het bestuursrechtelijke onderzoek en leidt daarmee niet direct tot de schending van een strafvorderlijk belang. Het strafvorderlijke belang doet zich pas voor nadat het binnentreden heeft plaatsgevonden. Wanneer er vervolgens geen illegale bewoning wordt geconstateerd, kan niet gezegd worden dat verdachte door het onrechtmatig binnentreden in zijn belangen is geschaad. Van een vormverzuim in het voorbereidend strafvorderlijke onderzoek is dus geen sprake.

2. Achterwege laten cautie

Op het moment dat in de woning van verdachte door de verbalisant, op aangeven van de toezichthouder, goederen worden aangetroffen die duiden op overtreding van de Opiumwet, krijgt het onderzoek in de woning een strafvorderlijk karakter. De verbalisanten beschrijven dat zij onder andere een aantal jerrycans met ontstoppingsmiddel op zolder aantreffen, waarvan hen bekend is dat dit middel gebruikt wordt bij de productie van GHB. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisant vervolgens vragen heeft gesteld over de aanwezigheid van deze spullen gerelateerd aan het aanwezig hebben van GHB. Deze vragen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte wordt gevraagd naar zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Vast staat dat de verbalisant deze vragen heeft gesteld zonder daaraan voorafgaand de cautie te geven. Hiermee is sprake van een vormverzuim. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, leidt dit vormverzuim naar het oordeel van de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar conform vaste rechtspraak tot bewijsuitsluiting. Bij de bewijsoverwegingen zal de rechtbank hierop terugkomen.

3. Rechtmatigheid doorzoeking van de woning

Het aantreffen van onder andere de jerrycans met ontstoppingsmiddel op zolder leidt tot een verdenking in het kader van de Opiumwet jegens verdachte. Op grond van de processen-verbaal van bevindingen van de aanwezige verbalisanten gaat de rechtbank ervan uit dat een van de verbalisanten op dat moment aan verdachte toestemming vraagt om de woning te doorzoeken en dat verdachte deze toestemming heeft gegeven, zowel mondeling als schriftelijk. In het dossier bevindt zich een handgeschreven toestemmingsverklaring, waarop als datum- en tijdsaanduiding staat ‘12-02, 21.14’ en die is ondertekend door verdachte. De tekst luidt: “
Ik heb begrepen dat er boven allerlei grondstoffen staan voor GHB. Ik geef toestemming om in mijn woning te zoeken”. Nu beide verbalisanten hetzelfde relateren over het moment waarop de toestemming door verdachte is gegeven, acht de rechtbank de door verdachte ter zitting gegeven verklaring dat hij de schriftelijke toestemming pas heeft getekend toen hij werd afgevoerd naar de politieauto niet aannemelijk.
Evenmin ziet de rechtbank aanwijzingen om te oordelen dat de toestemming gebrekkig is geweest. De verbalisant relateert: “
Hierop vroeg ik hem of hij toestemming wilde verlenen tot het doorzoeken van zijn woning. Ik hoorde hem zeggen dat hij dat geen probleem vond. Ik vroeg hem nogmaals of hij verdovende middelen in zijn woning had liggen en deelde hem
mede wat de consequenties zouden zijn als we verdovende middelen zouden aantreffen.
Hierop verleende [verdachte] zijn schriftelijke toestemming.” Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte voldoende duidelijk was wat de bedoeling van het doorzoeken van zijn woning was en wat de gevolgen zouden zijn indien er goederen in het kader van de Opiumwet zouden worden aangetroffen. Dat verdachte de Nederlandse taal onvoldoende zou beheersen om de strekking van zijn toestemming te kunnen overzien, ziet de rechtbank niet in, nu vast staat dat verdachte een dag later tijdens zijn verhoor bij de politie, na het geven van de cautie en na consultatie van een raadsman, wederom toestemming heeft gegeven voor een verdere doorzoeking van zijn woning. Daarbij heeft verdachte aangegeven zichzelf in staat te achten in het Nederlands te communiceren. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij de toestemming de dag daarvoor ook al had gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte in het verhoor op 13 februari 2020 refereert aan de door hem gegeven toestemming voor doorzoeking van zijn woning op 12 februari 2020.
De rechtbank volgt de verdediging ook niet in diens standpunt, dat wanneer de verbalisanten een afgesloten kast in de slaapkamer van verdachte aantreffen, een eventueel gegeven toestemming door verdachte moet geacht worden te zijn ingetrokken. Daarover wordt door beide verbalisanten beschreven dat verdachte, gevraagd naar de sleutel van de muurkast, eerst aangeeft dat zijn vriendin de sleutel heeft en dat hij – als verbalisanten aangeven dat zij graag in deze kast willen kijken – de slaapkamer uitloopt, terugkomt met een sleutel en vervolgens zelf de kast opent met de mededeling dat er speed in de kast ligt. In deze gang van zaken ligt volgens de rechtbank geen intrekking van een gegeven toestemming besloten.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van de woning van verdachte op 12 en 13 februari 2020 rechtmatig is geschied. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat bij een doorzoeking met toestemming geen sprake is van het toepassen van een dwangmiddel, zodat deze niet behoeft te worden getoetst aan artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hetgeen later door de verbalisant is beschreven wat betreft het bevriezen van de situatie ter plaatse, behoeft in dit licht geen nadere bespreking.
4.) Geen DNA- of dactyloscopisch onderzoek verricht
Vast staat dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek heeft gedaan aan de in de woning van verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen pakketten amfetamine. Op enig moment heeft de politie voorgesteld om de 39 pakketten amfetamine te ontdoen van de inhoud en de sealverpakkingen veilig te stellen ten behoeve van onderzoek naar vingerafdrukken. Door de zaaksofficier is besloten om dit onderzoek niet te doen. Evenmin is bekeken of er DNA-sporen veilig konden worden gesteld.
Hoewel deze beslissing eerder wisselend is gemotiveerd door het Openbaar Ministerie, heeft de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de afweging die gemaakt is door de officier van justitie, is ingegeven door het doel om de verdediging in haar belangen te schaden. Er is sprake geweest van een beleidsmatige keuze om het opsporingsonderzoek eenvoudig te houden in deze zaak, zo is ter zitting toegelicht. Aan het Openbaar Ministerie komt in dit opzicht een zekere mate van beleidsvrijheid toe. In ieder geval heeft de officier van justitie in deze afweging kunnen betrekken dat de kans op bruikbare resultaten als klein werd ingeschat.
Wel geldt dat de officier van justitie tot deze afweging is gekomen terwijl verdachte vanaf zijn eerste verhoor met een alternatief scenario is gekomen, waarbij volgens hem twee andere jongens betrokken zijn bij de uitvoering van de tenlastegelegde feiten. Dus hoewel van een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, waardoor aan zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan, geen sprake is, zal de beslissing om geen sporenonderzoek te verrichten wel consequenties hebben bij de beoordeling van dit alternatieve scenario in het kader van het bewijs. Hierop komt de rechtbank terug bij de bewijsoverwegingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, feit 2, feit 3 subsidiair ten laste gelegde en feit 4 heeft gepleegd. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte opzettelijk medeplichtig is bij de voorbereiding van, de productie in, en het aanwezig hebben van amfetamine. Niet kan worden uitgesloten dat de rol van verdachte beperkt is gebleven tot het ter beschikking stellen van zijn woning aan twee anderen, die tot het bereiden van de amfetamine zijn overgegaan, zodat van deze rol van verdachte moet worden uitgegaan. Het scenario van verdachte dat hij onder dwang hiertoe is overgegaan is onvoldoende aannemelijk geworden. Tot slot staat vast dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad in zijn woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat op basis van onherstelbare vormverzuimen overgegaan dient worden tot bewijsuitsluiting, waardoor verdachte integraal moet worden vrijgesproken van alle feiten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om verdachte ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrij te spreken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat hij dit feit zelf heeft gepleegd. Nu nader onderzoek naar de verklaring van verdachte achterwege is gebleven, dient uitgegaan te worden van de juistheid van zijn verklaring dat derden zijn woning zijn binnengedrongen en hem met een vuurwapen hebben bedreigd om vervolgens in de woning van verdachte de drugs te bereiden en te bewaren. Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van feit 2, nu niet blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de Opiumwet gerelateerde goederen op zijn zolderverdieping. Met betrekking tot het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
a.
Bewijsuitsluiting
Zoals hiervoor overwogen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de woning van verdachte, omdat deze heeft plaatsgevonden met de toestemming van verdachte. Evenmin is sprake geweest van een vormverzuim in het strafvorderlijk voorbereidend onderzoek, waar het gaat om het binnentreden van de verbalisanten in de woning van verdachte.
Dat verdachte niet de cautie is gegeven op het moment dat een verbalisant hem vragen stelt over het aantreffen van GHB-gerelateerde goederen (waardoor een verdenking van een strafbaar feit in het kader van de Opiumwet is ontstaan), leidt wel tot een onherstelbaar vormverzuim. Dit heeft tot gevolg dat de verklaring die verdachte direct daarna heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Dat betreft de verklaring van verdachte die kan worden afgeleid uit het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het voornoemde aanwezig hebben, dan wel produceren van GHB in de woning.
Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is voor de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor het bereiden van GHB. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rol van verdachte
Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst, waarbij sprake is van twee jongens die de amfetamine-pasta in zijn woning hebben bereid. Verdachte zou bij een van hen een schuld hebben die zou worden ingelost door hen gelegenheid te bieden eenmalig een hoeveelheid amfetamine te bereiden en de amfetamine twee dagen voor hen te bewaren. Op de aannemelijkheid van dit scenario is naar het oordeel van de rechtbank het een en ander af te dingen. Los van de omstandigheid dat verdachte deze jongens niet bij naam heeft willen noemen, blijft onduidelijk hoe deze twee jongens – ondanks meerdere verhuizingen van verdachte – ineens bij hem voor de deur konden staan. Verder acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat deze jongens op klaarlichte dag zonder de situatie ter plaatse te kennen, meerdere malen naar boven zijn gelopen met alle spullen die nodig waren voor de bereiding van de amfetamine-pasta, terwijl verdachte zegt hen enkel op zolder te hebben horen lopen. Aan de andere kant acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte – gegeven zijn vastgestelde ernstige rugklachten – alleen verantwoordelijk is geweest voor de bereiding van amfetamine-pasta op zolder en het opbergen van twee dozen amfetamine-pasta van ongeveer 20 kilogram per stuk op de bovenste planken van een kast. Nu door de Officier van Justitie geen nader onderzoek is gedaan naar de rol van verdachte en het scenario van andere plegers, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gerede twijfel aan de rol van verdachte als (mede)pleger van het bereiden van de amfetamine. Verdachte dient dan ook van het primair onder feit 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte medeplichtig is aan het bereiden van de amfetamine, door de zolder van zijn woning daarvoor ter beschikking te stellen aan de twee onbekend gebleven jongens. Daartoe overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte is gedwongen tot het ter beschikking stellen van zijn woning. Dat sprake is geweest van de door verdachte gestelde bedreiging van hem door de twee jongens wordt niet door objectieve bewijsmiddelen ondersteund. Bovendien geldt dat er op basis van het dossier een aantal concrete contra-indicaties zijn. Zo verklaart getuige [getuige] , die later die dag bij verdachte in de woning verblijft, dat hem niets vreemds is opgevallen aan verdachte. Verdachte verklaart zelf dat hij de personen kende, dat hij wist wat ze in zijn woning kwamen doen en dat hij er belang bij had om hen toe te laten tot de woning ter bereiding en bewaring van de amfetamine, omdat daarmee zijn schuld van €3.000,- zou worden ingelost. Nadat de twee jongens de woning hebben verlaten heeft verdachte ook niet zelf de politie gebeld. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van opzet van verdachte op zowel het verschaffen van de gelegenheid als op het delict zelf. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van de in feit 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen van synthetische drugs geldt dat het bestanddeel “het anderen gelegenheid trachten te verschaffen”, niet is verfeitelijkt. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2.
c.) Opzettelijk aanwezig hebben amfetamine
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte schuldig is aan het primair onder feit 3 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig hebben van circa 40 kilogram amfetamine. Vast staat dat de amfetamine zich bevond in een muurkast in de slaapkamer van de woning van verdachte en dat verdachte beschikte over een sleutel van deze kast. Aldus kon verdachte feitelijk beschikken over de amfetamine. Ervan uitgaande dat de anderen ook een sleutel hadden van de kast is sprake van medeplegen.
d. Feit 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
feit 1 (subsidiair):
tot op heden onbekend gebleven personen op 12 februari 2020, te Oosterhout, opzettelijk hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet , bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte, op 12 februari 2020, te Oosterhout, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die tot op heden onbekend gebleven personen een deel van de woning gelegen aan de [adres] , ter beschikking te stellen;
feit 3 (primair):
hij op 12 februari 2020 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 kilogram amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4:
hij op 12 februari 2020 te Oosterhout een onderdeel van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, kaliber 7,62 x 25 mm, zijnde een onderdeel van een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Schulduitsluitingsgrond
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde betoogd dat er sprake is van psychische overmacht. Hierop moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van psychische overmacht geen sprake is, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte is bedreigd.
Voor het aannemen van een beroep op psychische overmacht dient sprake te zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte is bedreigd en dat hij daarom heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Van psychische overmacht is derhalve geen sprake. Dat maakt dat verdachte strafbaar is. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte de voorwaarden na te leven zoals deze zijn geformuleerd in het reclasseringsrapport van 23 juni 2020.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 12 februari 2020 in Oosterhout schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de voorbereiding en productie van amfetamine. Verdachte heeft op die datum en plaats ook 40 kilogram van deze harddrugs in zijn woning opgeslagen. Hij heeft daarnaast een patroonmagazijn van een pistoolmitrailleur voorhanden gehad. Het voorbereiden, produceren en aanwezig hebben van amfetamine is een ernstig feit. Dit soort verdovende middelen bevat immers een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en in sterke mate verslavend kan zijn. Bovendien genereert de productie van harddrugs niet zelden andere vormen van criminaliteit, waaronder gewelds- en vermogensmisdrijven. Bovendien leidt het bereiden van drugs in woningen tot gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Door het ter beschikking stellen van zijn woning voor de bereiding van harddrugs en het bewaren van deze drugs bij hem thuis, heeft verdachte hieraan een bijdrage geleverd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en uitsluitend gehandeld uit eigen belang. De rechtbank merkt hierbij op verdachte een alles behalve bepalende rol bij de feiten heeft gehad.
Bij de strafmaat wordt rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke misdrijven met justitie in aanraking gekomen. De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen en neemt hierbij het gegeven in overweging dat de maximumstraf met één derde wordt verlaagd bij medeplichtigheid.
De reclasseringsverslagen die omtrent verdachte zijn opgemaakt van 28 april 2020, 7 mei 2020 en 23 juni 2020, worden bij de strafoplegging betrokken. Hieruit blijkt dat verdachte geen huisvesting, geen dagbesteding en evenmin een sociaal netwerk heeft. Er is sprake van afhankelijkheid van medicatie en mogelijk ook (soft)drugs. Verder is verdachte bekend met diverse psychische problemen, waaronder automutilatie, suïcidegedachten en andere persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering adviseert om een voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij onder andere een meldplicht, ambulante behandeling bij een GGZ-instelling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname en begeleid wonen als voorwaarden worden genoemd. Verdachte heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn deze vorm van hulp en begeleiding te aanvaarden. De rechtbank neemt tenslotte ook zijn verminderde fysieke toestand in aanmerking bij de op te leggen straf. Verdachte heeft vanwege ernstige rug- en zenuwklachten regelmatig medische zorg nodig.
De rechtbank acht, gelet op de aard en ernst van de misdrijven alsmede de persoon van verdachte, een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank zal aan deze proeftijd de algemene en bijzondere voorwaarden verbinden, zoals hierna te melden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02/029825-19)

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd om de schriftelijk ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 9 december 2019, zal worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank acht het met de officier van justitie echter niet opportuun dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen. Het gaat in onderhavig geval om geheel andere misdrijven dan de misdrijven waarop de vordering betrekking heeft. De vordering tot tenuitvoerlegging zal dan ook worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 2, aanhef onder B en onder C juncto artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet, alsook artikel 10a van de Opiumwet, alsmede artikel 26, eerste lid juncto artikel 55, derde lid van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvraag
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;feit 3 primair: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich binnen twee dagen meldt, na het ingaan van de proeftijd, bij Reclassering Justitiële Verslavingszorg Novadic-Kentron Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat verdachte zich laat behandelen door de forensische GGZ in de regio Breda of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk, na aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan in dat geval een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen in de regio Breda of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening (bijvoorbeeld middels een bewindvoerder of schuldsanering). Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 02/029825-19.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzitter, mr. Dekker en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2020.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
feit 1:
hij op of omstreeks 12 februari 2020, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende één of meer
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 10 lid 3 Opiumwet, artikel 2 aanhef/onder C Opiumwet, artikel 47 lid 1 aanhef/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 februari 2020, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende één of meer middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op of omstreeks 12 februari 2020, te Oosterhout, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een (deel van een) de woning gelegen aan de
[adres] , ter beschikking te stellen;
(artikel 10 lid 4 Opiumwet, artikel 10 lid 5 Opiumwet, artikel 10a lid 1 aanhef/sub 2 alinea Opiumwet, artikel 47 lid 1 aanhef/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine en/of GHB (4-hydroxyboterzuur), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of GHB (4-hydroxyboterzuur), (telkens) zijnde amfetamine en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen
voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) op of omstreeks voornoemde datum in voornoemde pleegplaats
- een hoeveelheid jerrycans met ontstoppingsmiddel en/of 3 flacons met methanol voorhanden gehad, en/of
- een doos met blanco enveloppen en/of emmers en/of een garde en/of een weegschaal en/of een of meer inpakmachine(s) en/of een hoeveelheid sealbags en/of een betonmixer voorhanden gehad;
(artikel 10 lid 4 Opiumwet, artikel 10 lid 5 Opiumwet, artikel 10a lid 1 aanhef/sub 2
alinea Opiumwet, artikel 47 lid 1 aanhef/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3:
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 kilogram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 10 lid 3 Opiumwet, artikel 2 ahf/onder C Opiumwet, artikel 47 lid 1 aanhef/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 februari 2020 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 kilogram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op of omstreeks 12 februari 2020, te Oosterhout, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een (deel van een) de woning gelegen aan de [adres] , ter beschikking te stellen;
(artikel 10 lid 4 Opiumwet, artikel 10 lid 5 Opiumwet, artikel 10a lid 1 aanhef/sub 2 alinea Opiumwet, artikel 47 lid 1 aanhef/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 4:
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Oosterhout een (onderdeel van een) wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, kaliber 7,62 x 25 mm, zijnde een (onderdeel van een) vuurwapen in de vorm van een geweer,
revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Feit 1 subsidiair:

1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 50-52 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 12 februari 2020 was ik samen met mijn collega belast met de carrousel controle in de gemeente Oosterhout. Wij begaven ons naar het adres [adres] te Oosterhout,
Op de zolder zag ik diverse jerrycans van verschillende formaten liggen.

2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen en gevoegde foto’s, opgenomen als bijlage op pagina 80-97 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Ik kwam ter plaatse aan de [adres] te Oosterhout.
De zolder was ingericht als werkplaats met gereedschap en inboedel. Ik zag enkele mij ambtshalve bekende goederen, welke gebruikt worden voor de kristallisatie van Amfetamine-olie in Amfetaminepasta. In deze locatie werden de volgende goederen aangetroffen, getest en in beslag genomen:
- 1 x 25 liter jerrycan met residu Amfetamine-olie (circa 100 milliliter);
- 11 x 10 liter jerrycan leeg met opschrift
"methanol";
- l x accutol met amfetamine residu;
- 3 x omgespoelde schoongemaakte emmers;
- 3 x 5 liter lege methanol jerrycans;
- 1 x 5 liter jerrycan met daarin circa 3 liter zoutzuur;
- 7 x 1 liter flacon leeg met opschrift
"methanol";
- 5 x leeg sealzak met opschrift
"100 gram cafeïne";
Met alle bovengenoemde goederen is het complete productieproces voor kristallisatie van Amfetamine op genoemde locatie aanwezig. Ik zag dat de vloer van de zolderverdieping natte plekken had. Ik rook een Amfetaminelucht op de zolder. Ik heb ambtshalve een zeer ruime ervaring met de geur, kleur en samenstelling van Amfetamine, waarbij ik onmiskenbaar kon zeggen dat er een Amfetaminelucht op de zolderverdieping hing.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 februari 2020, opgenomen als bijlage op pagina 172-176 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Je bent aangehouden in de woning aan de [adres] in Oosterhout. Wil je
eens vertellen wat er allemaal is gebeurd?
A: Gistermorgen kwamen twee jongens bij mij thuis. Ik kan de namen niet geven.
V: Wat kan je verklaren over de jerrycans en andere drugsattributen die zijn
aangetroffen?
A: Die zijn allemaal van die jongens.
V: Ik stelde je toen straks de vraag wie er allemaal gebruik maakte van jouw woning. Wat kan je daarover verklaren?
A: Ik had zelf die jongens binnen gelaten.
V: Er zijn op zolder aanwijzingen dat er Amfetamine is geproduceerd. Wie heeft hier Amfetamine geproduceerd?
A: Die twee jongens.
V: Wanneer is de Amfetamine voor het laatst geproduceerd in jouw woning?
A: Gisteren voor de eerste keer (*
De rechtbank begrijpt: 12 februari 2020).
Feit 3 primair:

1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 53-55 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op 12 februari 2020 was ik, verbalisant, gestopt voor de woning [adres] te Oosterhout. De voordeur werd geopend door een man. Hij gaf aan [verdachte] te zijn, de bewoner van de woning [adres] te Oosterhout en gaf aan dat wij gewoon binnen konden komen. Ik ben vervolgens de slaapkamer van [verdachte] ingelopen. Een kastdeur bleek afgesloten te zijn. Ik zag dat [verdachte] de woonkamer inliep en terug kwam met een sleutel. Hierbij deelde hij, voordat hij de kastdeur zelf opende, mede dat er speed in deze kast lag. Ik zag dat hij het slot van deze kastdeur opende. Hij zei daarbij:
"in die 2 dozen zit Speed".
Op de tweede plank stond een [naam 1] -verhuisdoos welke met geel/groen plakband was dichtgeplakt. Op de derde plank stond een [naam 2] -verhuisdoos welke eveneens dichtgeplakt was met schilderstape. Na opening van de doos zag ik dat daarin gesealde pakketten met wit poeder zat. De dozen met pakketten, met als vermoedelijke inhoud Speed/Amfetamine zijn in beslag genomen. De pakketten zijn gewogen met als totaalgewicht 40,1 kilogram.

2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen en gevoegde foto’s, opgenomen als bijlage op pagina 98-141 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

In het kader van het onderzoek naar het aantreffen van pakketten, met witte substantie erin, in de woning aan de [adres] te Oosterhout op 12 februari 2020, verklaren wij, verbalisanten het volgende. Wij hebben de beschikking over een drugs-identificatieapparaat ten behoeve van het indicatief testen van aangetroffen stoffen.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158534. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158521. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158499. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158586. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158557. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158603. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.
- Aan ons werd een stof getoond, voorzien van het goednummer
PL2000-2020038533-2158626. Na een indicatieve scan met TruNarc zagen wij dat de uitslag van deze scan Amfetamine betrof.

3. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 146-149 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

Wij onderzochten de navolgende zeven monsters met vermoedelijk verdovende middelen:
Monster 1:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158557
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AACB0726NL
Monster 2:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158586
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AADS6120NL
Monster 3:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158603
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AADS6135NL
Monster 4:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158626
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AACB0728NL
Monster 5:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158499
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AAMK5972NL
Monster 6:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158521
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AAMK5971NL
Monster 7:
Goednummer: PL2000-2020038533-2158534
Object: Verdovende middelen (Amfetamine)
Spoor identificatienummer: AACB0729NL

4. Een schriftelijk bescheid, te weten de NFI-rapportages van 3 maart 2020 (Forensisch onderzoek naar in beslag genomen materiaal), als bijlage op pagina 150-156 van het proces-verbaal, inhoudende het verslag van F. Wallace:

Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AACB0726NL pasta, wit bevat Amfetamine
AADS6120NL pasta, wit bevat Amfetamine
AACB0728NL pasta, wit bevat Amfetamine
AAMK5972NL pasta, wit bevat Amfetamine
AADS6135NL pasta, wit bevat Amfetamine
AAMK5971NL pasta, wit bevat Amfetamine
AACB0729NL pasta, wit bevat Amfetamine
5. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als bijlage op pagina 177-183 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020038533, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wie hebben de twee dozen met daarin de pakketten Amfetamine in jouw kast gezet?
A: Dat zijn twee jongens. Ze zouden het maar twee dagen bij mij opslaan en dan zou het weer weg zijn.
V: Wie heeft de kast op slot gedaan?
A: Dat waren ook die jongens. Ik had zelf nog een sleutel omdat dit ook mijn kledingkast was. De jongens namen een sleutel mee.
Feit 4:
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 20 februari 2020;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2020.