ECLI:NL:RBZWB:2020:5202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8434 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 11 september 2020, waarbij zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 24 september 2020 heeft het CBR het bezwaar van de verzoeker gegrond verklaard, wat betekent dat de verzoeker weer een geldig rijbewijs heeft. Na deze uitspraak heeft de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenvergoeding van het CBR.

De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter concludeert dat het CBR volledig aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het CBR te veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 525,00 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft tevens het CBR opgedragen om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,00 te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 27 oktober 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8434 WVW VV
uitspraak van 27 oktober 2020 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. van ’t Hoff,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 september 2020 van het CBR inzake de ongeldig verklaring van zijn rijbewijs. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het CBR het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Dit betekent dat verzoeker weer een geldig rijbewijs heeft. Vervolgens heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het CBR te veroordelen in de proceskosten. Het CBR heeft in zijn brief van 21 oktober 2020 de voorzieningenrechter verzocht het verzoek conform het bepaalde in het besluit proceskosten bestuursrecht af te handelen.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het besluit van 24 september 2020 dat het CBR volledig aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het CBR te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift wegingsfactor 1).
3. Nu het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het CBR tevens te veroordelen tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,--;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 178,--. aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 27 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.