ECLI:NL:RBZWB:2020:5193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
02-169759-20, 02-177409-20, 02-295258-19, 02-282169-19, 02-232973-19 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Duinhof
  • A. van Triest
  • S. Scheltema Beduin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake minderjarige verdachte betrokken bij geweldsincidenten en diefstal

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die betrokken was bij meerdere geweldsincidenten en diefstallen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de verdachte is bijgestaan door raadsman mr. J. Wouters. De tenlastelegging omvatte onder andere schuldheling van een scooter, diefstal van een bromfiets, openlijke geweldpleging tegen verschillende slachtoffers en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 september 2019 een scooter voorhanden had waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Op 7 november 2019 heeft hij samen met een ander geprobeerd een bromfiets te stelen, wat niet is gelukt. Op 9 december 2019 heeft hij samen met medeverdachten geweld gepleegd tegen [Naam 1], waarbij het slachtoffer verwondingen opliep. Op 16 maart 2020 heeft hij openlijk geweld gepleegd tegen [Naam 2]. Op 28 juni 2020 heeft hij [Naam 3] met een mes gestoken tijdens een 'slapfit'. De rechtbank heeft de verdachte voor de meeste feiten schuldig bevonden, maar vrijgesproken van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden verbonden aan de straf, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een leerstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/169759-20, 02/177409-20, 02/295258-19, 02/282169-19, 02/232973-19 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2020
in de strafzaak tegen de minderjarige
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2005
thans verblijvende in RJJI De Hartelborgt, Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 13 oktober, waarbij de officier van justitie mr. Van den Oever en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten chronologisch op volgorde gezet en van een doorlopende nummering voorzien.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/169759-20 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. op 27 september 2019 samen met een ander of anderen een scooter voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans had moeten vermoeden, dat deze van diefstal afkomstig was;
2. op 7 november 2019 samen met een ander of anderen een bromfiets/scooter heeft weggenomen door middel van braak/verbreking;
subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging;
3. op 7 november 2019 samen met een ander of anderen een bromfiets/scooter heeft vernield;
4. op 9 december 2019 heeft geprobeerd samen met een ander of anderen [Naam 1] van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn rug te steken;
dit feit is subsidiair ten laste gelegd als een poging zware mishandeling;
5. op 9 december 2019 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam 1] door hem te slaan, stompen, schoppen, trappen en/of steken/snijden;
6. op 16 maart 2020 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam 2] door hem tegen het hoofd en lichaam te slaan/stompen/stoten/trappen/schoppen;
7. op 28 juni 2020 heeft geprobeerd [Naam 3] van het leven te beroven door hem met een mes in de buik te steken;
Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de volgende aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen: de onder feit 1 ten laste gelegde schuldheling, feit 2 primair, feit 3, feit 4 subsidiair, feit 5, feit 6 en feit 7 subsidiair. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 is sprake van samenloop. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 4 primair en feit 7 primair ten laste gelegde. Ten aanzien de poging doodslag die onder 4 primair ten laste is gelegd brengt de officier van justitie naar voren dat zij er niet aan twijfelt dat het slachtoffer in zijn rug is gestoken. Nu echter onduidelijk is op welke wijze en met welke kracht is gestoken, kan niet worden gezegd dat het steken de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben gehad. Op basis van het beschikbare bewijs kan bovendien niet worden vastgesteld wie van de verdachten het slachtoffer heeft gestoken. Verdachte had wel een mes bij zich die avond. Verdachte heeft op 28 juni 2020 iemand gestoken. Dat heeft hij bekend. Via schakelbewijs, verdachte heeft immers ook op 28 juni 2020 zomaar uit het niets iemand gestoken met een mes, zou kunnen worden gekomen tot een bewezenverklaring van de onder 4 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De openlijke geweldpleging, zoals onder 5 ten laste is gelegd, is wettig en overtuigend bewezen, ook het steken met een mes. De verdachten zijn gezamenlijk opgetreden en zijn allen verantwoordelijk voor het gebruikte geweld. Ten aanzien van feit 7 is niet bekend hoe verdachte gestoken heeft en daarom komt zij niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte wist dat de scooter door misdrijf was verkregen en dat het maar de vraag is of hij dit redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Voor wat betreft de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van de bromfiets ontbreekt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Hij verzoekt verdachte ook daarvan vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangever met een mes in zijn rug is gestoken. Niet valt uit te sluiten dat hij ergens tegen aan is gevallen waardoor hij de verwonding heeft opgelopen. Verzocht wordt verdachte integraal vrij te spreken.
Voor wat betreft feit 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat het steken met een mes niet bewezen kan worden.
Verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan de onder 6 ten laste gelegde vechtpartij, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 7 ten laste gelegde ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin, zowel het opzet op de dood van het slachtoffer als op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat is niet de bedoeling van verdachte geweest. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verdachte heeft tijdens het slapfitten een beweging gemaakt met het mes richting het slachtoffer in de veronderstelling dat de hoes er nog om zat. Bovendien zijn de verwondingen van het slachtoffer oppervlakkig. Als verdachte echt had willen steken dan was het niet bij deze verwonding gebleven.
Voor wat betreft het onder feit 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 opzet-/schuldheling van een scooter
Verdachte is op 27 september 2019 in Middelburg aangehouden, terwijl hij op een bromfiets zat waarvan later bleek dat deze op 6 september 2019 was gestolen.
Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat verdachte daadwerkelijk wist dat de scooter gestolen was, zodat hem geen opzetheling kan worden verweten. De rechtbank zal hem vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [Medeverdachte 1] op een scooter heeft gereden, maar dat hij niet wist dat deze van diefstal afkomstig was. Hij heeft verklaard dat hij dat wel had kunnen vermoeden, nu [Medeverdachte 1] geen rijbewijs heeft, geen scooter bezit en ook geen geld heeft om een scooter te kopen. Deze door verdachte genoemde omstandigheden rechtvaardigen het oordeel dat verdachte in elk geval had moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. Dat oordeel wordt gesterkt door het feit dat verdachte van de scooter afstapte en wegrende op het moment dat hij zag dat de politie voor hen stopte. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Feit 2 (poging) diefstal brommer
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte een brommer hebben weggenomen en later weer hebben teruggebracht. Met het verplaatsen van de brommer hebben zij zich daarover een zodanige feitelijke heerschappij verschaft dat de wegneming als voltooid heeft te gelden, zodat de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat zij de brommer kort daarna (met een kapot stuur) weer hebben teruggezet doet daar niet aan af.
Samenloop feit 2 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafmaat.
Feit 4 en 5 poging doodslag/zware mishandeling en openlijke geweldpleging [Naam 1]
Inleiding
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte liep op 9 december 2019 met de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] vanaf het [Naam 22] Middelburg over de tijdelijke brug richting [Straatnaam 1] Op een gegeven moment herkende [Medeverdachte 2] [Naam 1] , die zich ook bij de fietsenstalling aan de kant van het kanaal op [Straatnaam 1] bevond. [Medeverdachte 2] was boos op [Naam 1] omdat [Naam 1] volgens hem een aantal jaren eerder drugs in zijn drankje had gedaan. [Medeverdachte 2] heeft [Naam 1] toen geslagen, waarna [Medeverdachte 1] en verdachte zich ook op [Naam 1] , het slachtoffer, hebben gestort. Ook zij hebben het slachtoffer geschopt en geslagen. Het gevecht verplaatste zich over de straat in de richting van het terras van [Naam 4] . [Medeverdachte 1] hield het slachtoffer vast zodat hij niet kan ontkomen, waarna verdachte het slachtoffer met een aanloop een trap in zijn geslachtsdelen gaf. Daarna sloegen zowel [Medeverdachte 1] als verdachte het slachtoffer meerdere malen met gebalde vuisten op het hoofd, waarna het slachtoffer tegen de stoelen en tafels op het terras viel en op de grond belandde. [Medeverdachte 1] schopte het slachtoffer terwijl hij op de grond lag tegen de bovenzijde van zijn lichaam. Op dat moment kwam een aantal hotelgasten en een medewerkster uit het hotel naar buiten. Het slachtoffer is toen met getuige [Naam 5] het hotel in gelopen. Toen hij met zijn hand aan zijn rug voelde, zag hij dat zijn hand onder het bloed zat. De verdachten zijn weggerend.
Letsel
Het slachtoffer is diezelfde avond op de spoedeisende hulp onderzocht. Op de rugzijde bleek ter hoogte van de 10e borstwervel, ongeveer 2 cm rechts van de wervelkolom een verticaal verlopende, scherprandige huidonderbreking zichtbaar. Dit letsel betreft een steekwond en kan ontstaan door een scherprandig voorwerp dat met enige kracht tegen de huid wordt gedrukt, aldus de letselrapportage.
Mes
Na het incident heeft een getuige een mes op de stoep van [Straatnaam 1] tegenover [Naam 4] en nabij de loopbrug over het Kanaal aangetroffen. De politie heeft het mes in beslag genomen voor onderzoek. Dit mes is door de afdeling Forensische Opsporing van de politie beschreven en onderzocht. Tijdens het indicatief testen werd er geen bloed op het mes aangetroffen. Het lemmet en het heft werden elk apart bemonsterd op mogelijk achtergelaten humaan biologisch celmateriaal. Deze bemonsteringen werden opgestuurd naar het NFI. Het NFI concludeerde dat de bemonstering van het lemmet DNA bevat, waarbij het meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker is dat het DNA van verdachte is dan van een willekeurig onbekende persoon.
Overwegingen
Vrijspraak van feit 4 primair en subsidiair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling mede heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat het slachtoffer daadwerkelijk met een mes gestoken is. Noch het slachtoffer, noch de getuigen uit het hotel, hebben tijdens het gevecht een mes gezien. Ook is op de camerabeelden geen mes zichtbaar. De letselbeschrijving spreekt over een steekwond, die kan ontstaan door een scherprandig voorwerp dat met enige kracht tegen de huid wordt gedrukt. Die beschrijving geeft geen uitsluitsel over het voorwerp dat de verwonding van het slachtoffer moet hebben veroorzaakt. Tot slot overweegt de rechtbank dat op het mes dat is aangetroffen op de stoep van [Straatnaam 1] geen bloedsporen zijn aangetroffen. De rechtbank kan daarom niet met de vereiste zekerheid vaststellen dat er sprake is geweest van het steken van het slachtoffer met een mes door één van de verdachten. Verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde poging doodslag dan wel poging zware mishandeling worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 5 ten laste gelegde openlijke geweldpleging op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer is gestoken dan wel gesneden. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 6, openlijke geweldpleging [Naam 2]
Op 16 maart 2020 vindt aan de openbare weg, te weten het [naam] te Middelburg, een vechtpartij plaats. Hierbij is verdachte vanuit een groep van meerdere personen als eerste op aangever afgegaan, heeft hem beetgepakt, geslagen en tegen de grond gewerkt. Aangever is door personen uit de groep meerdere keren geslagen en geschopt, waardoor hij enige tijd het bewustzijn heeft verloren.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel aanwezig was bij de vechtpartij, maar ontkent dat hij geweld tegen aangever heeft gebruikt. Het was namelijk niet “zijn” gevecht. De rechtbank vindt die ontkenning niet geloofwaardig. De verklaring van aangever over de betrokkenheid en rol van verdachte bij het ten laste gelegde wordt ondersteund door de verklaringen van verschillende getuigen. Die verklaringen komen er in de kern op neer dat verdachte vanuit een groep van meerdere personen als eerste op aangever is afgegaan en hem heeft beetgepakt. Vervolgens is aangever onder andere door verdachte geslagen, tegen de grond gewerkt en geschopt. Dat de aangever later heeft aangegeven dat hij zijn aangifte wilde intrekken, maakt niet dat er niets is gebeurd. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en aangever via Instagram contact hebben gehad, waarbij een afspraak is gemaakt om te vechten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen en gedrag een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met anderen op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen de aangever. Een en ander betekent dat het ten laste gelegde openlijk in vereniging plegen van geweld wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 7, poging doodslag/zware mishandeling [Naam 3]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte de bedoeling heeft gehad aangever te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarbij overweegt zij dat de steekverwondingen van het slachtoffer oppervlakkig waren en dat uit het dossier niet blijkt dat het handelen van verdachte tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Zij zal verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde poging doodslag vrijspreken.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en aangever vriendschappelijk aan het stoeien waren, waarbij zij elkaar over en weer hebben geslagen, en dat verdachte op enig moment tijdens het stoeien een mes uit zijn broekzak heeft gehaald en tweemaal in het lichaam van aangever heeft gestoken. Het mes is door de jas, het shirt en ook de broek van aangever gegaan en heeft aangever in de bovenbuik en de bil geraakt. Uit het dossier blijkt niet welke diepte de steekwonden hadden. De verwondingen zijn echter wel gehecht. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de stekende bewegingen met enige kracht zijn gebeurd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om aangever te steken. Hij heeft weliswaar een prikkende beweging met het mes in de richting van het lichaam van aangever gemaakt, maar hij dacht dat de hoes nog om het mes zat. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft aangever op twee verschillende plaatsen op zijn lichaam geraakt, een keer aan de voorkant van het lichaam en een keer aan de achterkant. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij geïrriteerd was, mogelijk zelfs boos, omdat aangever had gewonnen met het stoeien.
De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen en (andere) interne organen bevinden. Door een mes in de buik van een persoon te steken, bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat deze worden geraakt, wat zeer wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. Het letsel van slachtoffer is gelukkig beperkt gebleven. De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet blijkt dat verdachte de bedoeling heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden ‘vol’ opzet daarop heeft gehad. Echter, verdachte heeft door het slachtoffer tot tweemaal toe met enige kracht te steken waarbij een van de steekwonden in de buikstreek was, naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en deze kans voor lief genomen. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet. Nu het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bespaard is gebleven komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet wordt verworpen. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het onder feit 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 september 2019 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een goed, te weten een scooter (merk Peugeot met kenteken [Kenteken] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. primair
op 7 november 2019 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets,
dietoebehoorde aan [Naam 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen
bromfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3.
op 7 november 2019 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets,
dieaan [Naam 6] toebehoorde, heeft beschadigd;
5.
op 9 december 2019 te Middelburg openlijk, te weten, op [Straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [Naam 1] , door die [Naam 1] te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen;
6.
op 16 maart 2020 te Middelburg, openlijk op een voor publiek toegankelijk plaats, te weten in het [naam], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam 2] , welk geweld bestond uit het duwen/slaan/stompen tegen het hoofd en het lichaam van die [Naam 2]
waardoor hij is gevallen en vervolgens het meerdere malen tegen het hoofd van die [Naam 2] slaan/schoppen;
7. subsidiair
op 28 juni 2020 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Naam 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Naam 3] met een mes in de buik en de bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen:
- een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest;
- een voorwaardelijke jeugddetentie van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden meewerken aan toezicht door de jeugdreclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt MST, meewerken aan het hebben van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan urinecontroles, meewerken aan elektronisch toezicht, en een contactverbod met de medeverdachten en slachtoffers, en
- de leerstraf TACt Plus van 35 uur.
Zij vordert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan een zestal misdrijven, waarbij de strafbare feiten in hoog tempo steeds ernstiger werden. Het begon met een schuldheling en eindigde met een poging zware mishandeling. Het begon ermee dat verdachte op een scooter heeft gereden waarvan hij had kunnen weten dat deze gestolen was. Vervolgens heeft hij samen met iemand anders een bromfiets gestolen en daarbij het stuurslot beschadigd. Verdachte heeft daarna een jongen die hij nauwelijks kende, waarvan de medeverdachte vermoedde dat hij enkele jaren geleden drugs in zijn drankje heeft gedaan, met kracht geschopt en geslagen. Een aantal maanden later was hij betrokken bij een openlijke geweldpleging waarbij een jongen zo hard tegen het hoofd is geschopt dat hij even buiten bewustzijn raakte. Ook heeft verdachte een minderjarige jongen tijdens een ‘vriendschappelijke’ vechtpartij tweemaal in het lichaam gestoken met een mes. Deze jongen is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Met name het steekincident met een mes is ernstig, mede gelet op het feit dat verdachte toen net 15 jaar oud was. Maar ook het openlijke geweld dat verdachte samen met anderen zonder duidelijk aanwijsbare reden heeft gepleegd tegen jongens acht de rechtbank ernstig en laf. Bij het [naam] lijkt verdachte een van de initiatiefnemers, ook al heeft hij verklaard dat het “zijn” gevecht niet was. Tegen iemands hoofd aan schoppen kan zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Dat de slachtoffers geen ernstiger letsel hebben opgelopen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit soort grof geweld in het openbaar heeft niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, voor wie dit een bijzonder angstige ervaring moet zijn geweest, maar ook voor de omstanders. Daarnaast zorgt het ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens een vermogensdelict en geweldsdelicten. Verdachte is voor de diefstal van de bromfiets in verzekering gesteld en bij het ingaan van de inbewaringstelling op 29 november 2019 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Op 9 december 2019 is hij wederom in verzekering gesteld voor een nieuw strafbaar feit en is het bevel voorlopige hechtenis uiteindelijk geschorst met als bijzondere voorwaarde onder andere elektronisch toezicht. Op 16 maart 2020 heeft hij zich weer schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging en op 28 juni 2020 is hij opnieuw in verzekering gesteld, deze keer voor een poging doodslag. Kennelijk is verdachte hardleers, want hij heeft zich, ondanks dat hij met een enkelband liep, niet gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden en opnieuw strafbare feiten gepleegd waarbij geweld is gebruikt.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de conclusies en adviezen in de over verdachte uitgebrachte rapportage van drs. J. de Veth, gz-psycholoog, van 29 juni 2020 en de aanvullende rapportage van 30 september 2020. Uit dit rapport blijkt - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte sprake is van sprake van een gedragsstoornis, waarbij al sprake lijkt van een scheefgroei van de persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een (ernstige) achterstand in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, met andere woorden: verdachte heeft als het ware geen intern moreel kompas ontwikkeld. Bovendien zijn er vragen bij de invloed van het externe kompas (het gezinssysteem) op verdachte, en is er bij verdachte (en het gezinssysteem) sprake van een gebrek aan zelf- en probleeminzicht. Nu verdachte zo afwerend is in het praten over het ten laste gelegde onder 4, 5 en 7 (en/)of zo weinig zicht heeft op zijn eigen motieven, kan geen verband met de diagnose worden aangetoond. Dat is anders ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Daar speelde de diagnose geen rol, aangezien verdachte echt wel het verschil tussen goed en fout weet. Verdachte laat zich weinig beïnvloeden en heeft een zelfbepalende houding. De deskundige schat de kans op herhaling (op gewelddadig gedrag) als hoog in. Om deze kans te verkleinen is het van belang dat er structuur en ritme in het dagelijks leven van verdachte komen, met in de eerste periode geen momenten zonder toezicht, en waarbij er streng toegezien wordt op de naleving van de gestelde voorwaarden. Daarnaast is het van essentieel belang dat verdachte gecorrigeerd wordt in negatieve, antisociale opvattingen, dat er zicht komt op zijn sociaal netwerk, dat er opvoedondersteuning bij de grootouders en vader van verdachte in de vorm van multi systeem therapie (MST) wordt ingezet en dat aandacht komt voor het aanleren van de (cognitieve) vaardigheden bij verdachte door de Training Agressie Controle (TACt).
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 9 oktober 2020 en de toelichting ter terechtzitting van de medewerker van de Raad en een medewerker van de jeugdreclassering. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een maximale proeftijd, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten meewerken aan MST, meewerken aan een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding en elektronisch toezicht, een en ander zoals geformuleerd in het rapport, en daarnaast de leerstraf TACt Plus van 35 uur en een werkstraf. De Raad adviseert het reclasseringstoezicht als dadelijk uitvoerbaar toezicht op te leggen. Ter terechtzitting heeft de medewerker van de Raad het advies aangevuld met de voorwaarde dat verdachte zich houdt aan het door de jeugdreclassering op te stellen weekplan. De medewerker van de jeugdreclassering vulde aan dat naast het weekplan, ook sprake moet zijn van een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers, huisarrest, een verplichting tot meewerken aan urinecontroles (alcohol en drugs) en het beperken van het telefoongebruik van verdachte.
De vader, moeder en opa van verdachte hebben verklaard dat zij vinden dat dit de laatste keer moet zijn dat verdachte voor de rechter moet verschijnen, dat zij hopen dat verdachte een kans krijgt zijn leven te beteren en dat zij bereid zijn verdachte daarin te steunen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd maken dat de rechtbank het volgende een passende straf vindt. Allereerst zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen, gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij het voorarrest wordt afgetrokken. Vanwege de ernst van de feiten ziet de rechtbank reden om verdachte daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van 90 dagen, met een proeftijd van twee jaar, om verdachte ervan te doordringen dat hij zeer ernstige feiten heeft gepleegd en hem te motiveren niet in herhaling te vallen. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om verdachte daarnaast een werkstraf op te leggen van 60 uur en een leerstraf bestaande uit de gedragsinterventie TACt-Plus van 35 uur, zodat verdachte bij het uitvoeren van de werkstraf ervaart dat zijn gedrag bestraft wordt en door het uitvoeren van de leerstraf werkt aan zijn problematiek. Met de officier van justitie, de jeugdreclassering en de Raad ziet de rechtbank aanleiding om hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank zal verdachte daarnaast een contactverbod met de slachtoffers [Naam 1] , [Naam 3] en [Naam 2] opleggen en met de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zoals die hiervoor is gebleken uit hetgeen door de psycholoog is geconcludeerd, de kans op herhaling van een (gewelds)misdrijf hoog is wanneer geen sprake zou zijn van intensieve begeleiding. Verdachte heeft in het verleden laten zien moeizaam te leren van zijn fouten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van verdachte is dat hij vanaf het moment van zijn invrijheidstelling intensief wordt begeleid door de jeugdreclassering. Zij zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht bepalen. De rechtbank gaat er vanuit dat gezien de dadelijke uitvoerbaarheid ook het elektronisch toezicht, aan te sluiten op het adres van de opa en oma van verdachte, onmiddellijk van start gaat en de enkelband direct na de vrijlating van verdachte wordt aangesloten.

7.De benadeelde partijen

Feit 1, benadeelde partij [Naam 7]
De benadeelde partij [Naam 7] vordert een schadevergoeding van € 873,82 ter zake van materiële schade voor feit 1.
De vordering is betwist.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Feit 2, benadeelde partij [Naam 6]
De benadeelde partij [Naam 6] vordert een schadevergoeding van € 31,51 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor feit 2.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering, die niet is betwist namens verdachte, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De
rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de
benadeelde partij hoeft te betalen voor zover zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Feit 7, benadeelde partij [Naam 3]
[Naam 8] (moeder) vordert als wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij [Naam 3] voor feit 7 een schadevergoeding van € 2.595,71, waarvan € 595,71 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert zij € 360,00 proceskosten. Mr. Aerts en de moeder hebben de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
De verdediging heeft, in het geval verdachte voor feit 7 wordt veroordeeld, de hoogte van de vordering betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de gederfde inkomsten geldt dat de berekening is onderbouwd met stukken en nader is toegelicht ter terechtzitting. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom toegewezen. Ook de overige schadeposten zullen worden toegewezen, omdat na toelichting ter terechtzitting dat de kleding contant is betaald met verjaardagsgeld, voldoende aannemelijk is geworden dat de kleding die verdachte droeg kort voor het incident was aangeschaft en deze posten onvoldoende zijn betwist.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.000,00 passend, gelet op de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en het letsel van de benadeelde partij. Hoewel een medische onderbouwing van de psychische schade niet is overgelegd, is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het handelen van verdachte.
Het gevorderde bedrag zal geheel worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 juni 2020.
De gevorderde proceskosten zijn niet betwist. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De proceskosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking, zodat dit deel van de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Zij zal daarbij, gezien de leeftijd van verdachte, het aantal dagen vervangende gijzeling op nul bepalen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287, 311, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 4 primair en subsidiair en 7 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 5, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Schuldheling;
Eendaadse samenloop van
feit 2 primair:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het
weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, en
feit 3:Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoort beschadigen;
feit 5 en 6, telkens:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 7 subsidiair:Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 230 (tweehonderddertig) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie reeds in voorarrest heeft doorgebracht;
- bepaalt dat de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich direct, binnen 1 uur, na zijn vrijlating (telefonisch) zal melden bij Stichting Intervence te Middelburg als gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert en waarbij hij zich tijdens de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de jeugdreclassering worden gegeven alsook aan het door de jeugdreclassering op te stellen weekplan, onder andere inhoudende huisarrest op het adres van zijn opa en oma gedurende een periode van maximaal zes maanden;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan de voor hem noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt meewerken aan Multi Systeem Therapie (MST);
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en zinvolle vrije tijdsbesteding met als doel het verkrijgen van een zinvol toekomstperspectief;
* dat verdachte gedurende maximaal de eerste zes maanden van de proeftijd, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht, zal meewerken aan Elektronisch Toezicht (enkelband);
* dat verdachte zal meewerken aan controles op alcohol- en drugsgebruik in de vorm van urinecontroles op middelengebruik, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering die nodig acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, althans zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht, op geen enkele wijze contact opneemt of onderhoudt met medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] ;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact opneemt of onderhoudt met de slachtoffers [Naam 1] , [Naam 3] en [Naam 2] , tenzij dit contact door de jeugdreclassering in het kader van slachtoffer-dader-gesprekken nodig wordt geacht;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Intervence te Middelburg op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten Training Agressie Controle Plus
(TACt Plus) van 35 (vijfendertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 (zeventien) dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [Naam 7] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 7] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 24] van € 31,51 (eenendertig euro en eenenvijftig eurocent), ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 24] (feit 2), € 31,51 (eenendertig euro en eenenvijftig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 3] van € 2.595,71 (tweeduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en eenenzeventig eurocent), waarvan € 595,71 (vijfhonderdvijfennegentig euro en eenenzeventig eurocent) ter zake van materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 360,00 (driehonderdzestig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 3] (feit 7), € 2.595,71 (tweeduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en eenenzeventig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaken met parketnummer 02/295258-19 en 02/282169-19;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02/169759-20.
Dit vonnis is gewezen door mr. Duinhof, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Triest en mr. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 oktober 2020.
Mr. Van Triest en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Parketnummer 02/232973-19
1.
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Middelburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een scooter (merk Peugeot met kenteken [Kenteken] )
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
Parketnummer 02/282169-19
2.
hij op of omstreeks 7 november 2019 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets/scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [Naam 6] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
bromfiets/scooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2019 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om
een bromfiets/scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [Naam 6] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te
brengen door middel van braak en/of verbreking,
die bromfiets/scooter onder zich heeft genomen en/of over enige
afstand met zich mee heeft gevoerd en/of het stuur van die
bromfiets/scooter heeft verbogen en/of het (stuur)slot van die
bromfiets/scooter heeft geforceerd, althans heeft getracht te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 7 november 2019 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
een bromfiets/scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten
aan [Naam 6] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
Parketnummer 02/295258-19
4.
hij op of omstreeks 9 december 2019 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[Naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [Naam 1] met een mes, in elk geval scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in elk
geval in het lichaam heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2019 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [Naam 1] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp voorwerp,
in de rug, in elk geval het lichaam heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 9 december 2019 te Middelburg
openlijk, te weten, op [Straatnaam 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [Naam 1]
, door die [Naam 1] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te
trappen
en/of te steken/snijden (met een mes);
Parketnummer 02/177409-20
6.
hij op of omstreeks 16 maart 2020 te Middelburg, althans te Nederland, openlijk
op een voor publiek toegankelijk plaats, te weten in het [naam] gelegen aan de
[straatnaam], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[Naam 2] , welk geweld bestond uit het een of meerdere malen
duwen/slaan/stompen/stoten tegen het hoofd en/of het lichaam van die [Naam 2]
(waardoor hij is gevallen) en/of (vervolgens) het meerdere malen op of tegen het
hoofd en/of het lichaam van die [Naam 2]
slaan/stompen/stoten/trappen/schoppen;
Parketnummer 02/169759-20
7.
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Goes
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[Naam 3] opzettelijk van het leven te beroven,
die [Naam 3] met een mes in de buik, althans de romp, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Goes
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Naam 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Naam 3] met een mes in de buik, althans de romp, en/of de bil heeft gestoken
en/of meermalen met kracht heeft geslagen en geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Feit 1
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019247047 Z van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 69 (hierna te noemen eindproces-verbaal 1).
11.1
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 18 en 19 van voornoemd eindproces-
verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 27 september 2019 reden wij, verbalisanten [Naam 9] en [Naam 10] , in ons herkenbaar dienstvoertuig, over de Segeerssingel. Wij zagen dat er op het trottoir een bromfiets stond met daarop 2 jonge mannen. Ik parkeerde het dienstvoertuig dicht voor de bromfiets. Wij zagen dat de beide jongens op hetzelfde moment van de scooter afstapte en wegrenden in de richting van de Granaat. Op het [Naam 22] in Middelburg hield ik een verdachte aan, die bleek te zijn: [Verdachte] , geboren op [Geboortedag] 2005 in [Geboorteplaats] . Wij controleerden in ons bevragingssysteem het kenteken van de bromfiets waarop wij de beide verdachten eerder zagen, en zagen in het systeem dat de bromfiets van diefstal afkomstig was.
11.2
Het proces-verbaal van aangifte van [Naam 7] , pagina 4 van voornoemd eindproces-verbaal 1, inhoudende zakelijk weergegeven:
Mijn bromfiets is op vrijdag 6 september 2019 gestolen. Het betreft een Peugeot Kisbee voorzien van het Nederlandse kenteken [Kenteken] . U heeft mij in kennis gesteld van het
feit dat afgelopen vrijdag twee jongens op mijn bromfiets zijn aangetroffen. U laat mij de bromfiets zien. Ik herken mijn eigendom.
11.3
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 13 oktober 2020, voor zover deze verklaring zakelijk weergegeven inhoudt:
Ik wist niet dat de scooter van diefstal afkomstig was. Ik had dat wel moeten weten, omdat [Medeverdachte 1] geen rijbewijs heeft, geen scooter bezit en geen geld heeft.
Feit 2 primair
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019270578 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 28 (hierna te noemen eindproces-verbaal 2).
11.4
Het afschrift van (digitale) aangifte van [Naam 6] , pagina 4 en 5 van voornoemd eindproces-verbaal 2, inhoudende zakelijk weergegeven:
Twee jongens hebben in de nacht van 7 op 8 november geprobeerd mijn brommer te stelen. Het is ze niet gelukt omdat mijn stuurslot er nog op zat. Het hele scenario is gefilmd
door een camera voor ons huis. De daders hebben wel gereden op de brommer. Uiteindelijk hebben ze mijn brommer weer terug gezet.
11.5
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 6 van voornoemd eindproces-verbaal 2, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 14 november 2019 omstreeks 12:00 uur kreeg ik van mijn collega een mailtje met de vraag wie de personen op de camerabeelden herkende. Ik heb vervolgens de beelden bekeken. Ik zag op de beelden twee personen welke een scooter wegnamen en weer terugbrachten. Ik herkende deze personen als zijnde [Verdachte] , geboren op [Geboortedag] 2005 te [Geboorteplaats] , en [Naam 11] , geboren [Geboortedag naam 11] 2004 te [Geboorteplaats naam 11] .
11.6
Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [Verdachte] , pagina 26 van voornoemd eindproces-verbaal 2, inhoudende zakelijk weergegeven:
V: Ik toon je een screenshot van een diefstal.
A: Ik herken mijzelf op de foto.
11.7
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 29 november 2019, inhoudende zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 7 november 2019 samen met iemand anders een bromfiets heb gestolen.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 13 oktober 2020;
- het proces-verbaal van aangifte van [Naam 6] , opgenomen op pagina 4 en 5 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 voor het overige een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 13 oktober 2020;
- het proces-verbaal van aangifte van [Naam 1] , opgenomen op pagina 19 en 20 van het procesdossier met registratienummer PL2000-2019295922 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 181.
Feit 6
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020067817 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 65 (hierna te noemen eindproces-verbaal 4).
11.8
Het proces-verbaal aangifte van [Naam 2] , pagina 5 en 6 van voornoemd eindproces-verbaal 4, inhoudende zakelijk weergegeven:
Vandaag 16 maart 2020 heb ik, samen met [Naam 12] en [Naam 13] en [Naam 14] afgesproken om
naar het [naam] in Nieuw Middelburg te gaan om daar met de andere groep, [Naam 15] , [Naam 16] en [Verdachte] , het hele geval uit te praten. We hadden daar 14.30 uur afgesproken.
Ik zag op het [naam] ongeveer 10 man staan. Ik herkende [Naam 15] , [Naam 16] en [Verdachte] .
Wij lopen als 2 groepen naar elkaar toe. Ik werd door [Verdachte] bij mijn jas vastgepakt. [Verdachte] zei dat ik moest meekomen. Ik duwde [Verdachte] weg. Ik zag dat [Verdachte] zijn rechterhand balde tot een vuist. Ik zag dat hij met zijn vuist richting mijn gezicht zwaaide. Ik ontweek deze klap. [Verdachte] trok mij in de groep van ongeveer 10 man. De 10 man sloegen en trapten op mij in. Ik voelde dat ik een klap op mijn achterhoofd kreeg. Ik weet niet wie mij deze klap gaf. Ik zag dat [Naam 15] voor mij stond. Ik zag dat hij met zijn rechtervuist richting mijn gezicht uithaalde. Ik voelde dat ik een klap op mijn kaak kreeg. Ik zag dat [Verdachte] naast mij stond. Ik zag dat hij met zijn rechterbeen tegen mijn onderbeen schopte. Door deze schop viel ik op de grond. Ik kreeg een harde schop tegen mijn achterhoofd. Ik weet niet wie mij deze schop gaf. Door deze schop ging ik knock-out.
11.9
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 14] , pagina 29 en 30 van voornoemd eindproces-verbaal 4, inhoudende zakelijk weergegeven:
Er was afgesproken om vandaag te komen vechten. Er zou gevochten worden bij [Naam 23]. Het [naam]. Dit moest rond 14:45 uur gaan gebeuren.
V: Ben jij er heen gegaan?
A: Ja, met [Naam 13] , [Naam 17] , [Naam 12] en [Naam 2] .
Toen we bij elkaar kwamen pakte [Verdachte] [Naam 2] vast rond zijn schouder en ik hoorde hem zeggen ‘kom eens even mee’. [Naam 2] probeerde zich los te trekken. Ik zag dat [Verdachte] hem sloeg. Het werd een wirwar van gevecht. [Naam 16] en [Naam 15] rende achter [Naam 2] aan. [Verdachte] en [Naam 15] sloegen en trapte allebei op [Naam 2] in. [Naam 16] sloeg ook. Ik heb ook gezien dat [Naam 2] terug sloeg.
[Verdachte] , [Naam account]
11.1
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 17] pagina 9 en 10 van voornoemd eindproces-verbaal 4, inhoudende zakelijk weergegeven:
Vandaag kwam [Naam 2] om 13 uur naar mij toe. De ruzie was dus verder gegaan op
Instagram. Iedereen in die groep kon dat volgen. Er zitten meestal rond de acht personen in die groep. [Verdachte] zei in de chat tegen [Naam 2] , kom je naar de [Naam 23] Hij zei Ai, dat betekend ‘ja is goed’. [Verdachte] en [Naam 2] hadden in de chat al afgesproken dat ze met elkaar gingen vechten. Het zou één op één zijn.
11.11
Het geschrift, te weten screenshots van de op Instagram gemaakte afspraak, welke als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 17] is gevoegd, pagina 15 tot en met 18 van voornoemd eindproces-verbaal 4.
11.12
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 13] , pagina 32 van voornoemd eindproces-verbaal 4, inhoudende zakelijk weergegeven:
We hadden vandaag om 14.30 uur afgesproken bij het [naam] bij [Naam 23] aan [Straatnaam 2] . Met 'we' bedoel ik [Naam 2] , [Naam 14] , [Naam 17] en [Naam 12] . [Naam 2] had via Instagram afgesproken om een ruzie uit te praten. Hij had afgesproken met: [Verdachte] , [Naam 15] en [Naam 16] Bij de skatebaan kwamen ze allemaal gelijk agressief naar [Naam 2] toe. [Verdachte] daagde [Naam 2] uit en zei: 'kom dan, kom dan'. [Naam 2] is toen op hem afgelopen. [Verdachte] duwde [Naam 2] en gaf hem direct een klap. Waar [Naam 2] geraakt werd weet ik niet. Daarna werd hij door [Verdachte] op de grond geduwd.
11.13
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 19] , pagina 23 van voornoemd eindproces-verbaal 4, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik kan vertellen dat ik twee groepen jongens heb zien vechten met elkaar. Ik heb gezien dat er op den duur een jongen op de grond lag, die door twee jongens tegen zijn hoofd werd getrapt en geslagen.
Feit 7 subsidiair
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020166532 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 221 (hierna te noemen eindproces-verbaal 5).
11.14
Het proces-verbaal van aangifte van [Naam 8] , pagina 52 en 53 van voornoemd eindproces-verbaal 5, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik ben de moeder van [Naam 3] . Ik werd door het ziekenhuis gebeld dat [Naam 3] was neer gestoken. [Naam 3] had tegen de zuster verteld dat ze een "slapfit" aan het doen waren en dat was uit de hand gelopen. Hij heeft een steekwond in zijn buik en in zijn bil.
11.15
Het geschrift, te weten een letselbeschrijving opgemaakt door [Naam 20] als forensisch geneeskundige verbonden aan de GGD Zeeland, inhoudende zakelijk weergegeven:
Er bestond een steekverwonding ter hoogte van de bovenbuik aan de linker zijde en ter hoogte van de linker bil. Aanvullend onderzoek toonde aan dat de steekverwonding in de buik oppervlakkig was en niet door de buikwand heen was gegaan. De longvliezen waren intact. De steekwonden werden schoongemaakt en gehecht. Betrokkene werd kortdurend op de kinderafdeling opgenomen.
Het letsel laat volgens de specialist uitzicht op volkomen genezing in enkele weken.
Conclusie: 1 steekwond in de bil, 1 steekwond in de buik. Geen vitale organen geraakt.
11.16
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [Naam 3] , pagina 56 tot en met 59 van voornoemd eindproces-verbaal 5, inhoudende zakelijk weergegeven:
[Verdachte] en ik waren aan het stoeien. Het was vriendschappelijk stoeien. Dit is dan een soort boksen maar dan zonder handschoenen. Je raakt elkaar dan. Je mag elkaar overal slaan behalve op het hoofd of in het geslachtsdeel.
We stopten gewoon, we waren beiden moe. [Verdachte] liep weg en [Naam 21] kwam naar me toe en zei 'goed zo, je laat je niet kennen'. Toen kwam [Verdachte] terug bij ons. Ik denk een halve minuut nadat hij wegliep. [Verdachte] kwam snel op mij afgelopen. Het duurde 2 seconden en toen
viel ik. Ik had toen niet eens in de gaten dat er gestoken was. Ik stond op, nadat ik gevallen was, toen zag ik een mes bij [Verdachte] .
11.17
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 19 van voornoemd eindproces-verbaal 5, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op zondag 28 juni 2020 kreeg ik, verbalisant, de melding om te gaan naar de [Straatnaam 3] te Goes. De melding was dat daar een steekpartij had plaatsgevonden. Ter plaatse bleek het slachtoffer te zijn [Naam 3] .
11.18
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 13 oktober 2020, voor zover deze verklaring zakelijk weergegeven inhoudt:
Ik was aan het stoeien met [Naam 3] . Ik was een beetje geïrriteerd, mogelijk omdat hij kort daarvoor had gewonnen. Ik haalde een mes uit mijn broekzak en prikte daarmee in de richting van [Naam 3] , omdat ik verder wilde stoeien.