4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 opzet-/schuldheling van een scooter
Verdachte is op 27 september 2019 in Middelburg aangehouden, terwijl hij op een bromfiets zat waarvan later bleek dat deze op 6 september 2019 was gestolen.
Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat verdachte daadwerkelijk wist dat de scooter gestolen was, zodat hem geen opzetheling kan worden verweten. De rechtbank zal hem vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [Medeverdachte 1] op een scooter heeft gereden, maar dat hij niet wist dat deze van diefstal afkomstig was. Hij heeft verklaard dat hij dat wel had kunnen vermoeden, nu [Medeverdachte 1] geen rijbewijs heeft, geen scooter bezit en ook geen geld heeft om een scooter te kopen. Deze door verdachte genoemde omstandigheden rechtvaardigen het oordeel dat verdachte in elk geval had moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. Dat oordeel wordt gesterkt door het feit dat verdachte van de scooter afstapte en wegrende op het moment dat hij zag dat de politie voor hen stopte. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Feit 2 (poging) diefstal brommer
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte een brommer hebben weggenomen en later weer hebben teruggebracht. Met het verplaatsen van de brommer hebben zij zich daarover een zodanige feitelijke heerschappij verschaft dat de wegneming als voltooid heeft te gelden, zodat de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat zij de brommer kort daarna (met een kapot stuur) weer hebben teruggezet doet daar niet aan af.
Samenloop feit 2 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafmaat.
Feit 4 en 5 poging doodslag/zware mishandeling en openlijke geweldpleging [Naam 1]
Inleiding
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte liep op 9 december 2019 met de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] vanaf het [Naam 22] Middelburg over de tijdelijke brug richting [Straatnaam 1] Op een gegeven moment herkende [Medeverdachte 2] [Naam 1] , die zich ook bij de fietsenstalling aan de kant van het kanaal op [Straatnaam 1] bevond. [Medeverdachte 2] was boos op [Naam 1] omdat [Naam 1] volgens hem een aantal jaren eerder drugs in zijn drankje had gedaan. [Medeverdachte 2] heeft [Naam 1] toen geslagen, waarna [Medeverdachte 1] en verdachte zich ook op [Naam 1] , het slachtoffer, hebben gestort. Ook zij hebben het slachtoffer geschopt en geslagen. Het gevecht verplaatste zich over de straat in de richting van het terras van [Naam 4] . [Medeverdachte 1] hield het slachtoffer vast zodat hij niet kan ontkomen, waarna verdachte het slachtoffer met een aanloop een trap in zijn geslachtsdelen gaf. Daarna sloegen zowel [Medeverdachte 1] als verdachte het slachtoffer meerdere malen met gebalde vuisten op het hoofd, waarna het slachtoffer tegen de stoelen en tafels op het terras viel en op de grond belandde. [Medeverdachte 1] schopte het slachtoffer terwijl hij op de grond lag tegen de bovenzijde van zijn lichaam. Op dat moment kwam een aantal hotelgasten en een medewerkster uit het hotel naar buiten. Het slachtoffer is toen met getuige [Naam 5] het hotel in gelopen. Toen hij met zijn hand aan zijn rug voelde, zag hij dat zijn hand onder het bloed zat. De verdachten zijn weggerend.
Letsel
Het slachtoffer is diezelfde avond op de spoedeisende hulp onderzocht. Op de rugzijde bleek ter hoogte van de 10e borstwervel, ongeveer 2 cm rechts van de wervelkolom een verticaal verlopende, scherprandige huidonderbreking zichtbaar. Dit letsel betreft een steekwond en kan ontstaan door een scherprandig voorwerp dat met enige kracht tegen de huid wordt gedrukt, aldus de letselrapportage.
Mes
Na het incident heeft een getuige een mes op de stoep van [Straatnaam 1] tegenover [Naam 4] en nabij de loopbrug over het Kanaal aangetroffen. De politie heeft het mes in beslag genomen voor onderzoek. Dit mes is door de afdeling Forensische Opsporing van de politie beschreven en onderzocht. Tijdens het indicatief testen werd er geen bloed op het mes aangetroffen. Het lemmet en het heft werden elk apart bemonsterd op mogelijk achtergelaten humaan biologisch celmateriaal. Deze bemonsteringen werden opgestuurd naar het NFI. Het NFI concludeerde dat de bemonstering van het lemmet DNA bevat, waarbij het meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker is dat het DNA van verdachte is dan van een willekeurig onbekende persoon.
Overwegingen
Vrijspraak van feit 4 primair en subsidiair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling mede heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat het slachtoffer daadwerkelijk met een mes gestoken is. Noch het slachtoffer, noch de getuigen uit het hotel, hebben tijdens het gevecht een mes gezien. Ook is op de camerabeelden geen mes zichtbaar. De letselbeschrijving spreekt over een steekwond, die kan ontstaan door een scherprandig voorwerp dat met enige kracht tegen de huid wordt gedrukt. Die beschrijving geeft geen uitsluitsel over het voorwerp dat de verwonding van het slachtoffer moet hebben veroorzaakt. Tot slot overweegt de rechtbank dat op het mes dat is aangetroffen op de stoep van [Straatnaam 1] geen bloedsporen zijn aangetroffen. De rechtbank kan daarom niet met de vereiste zekerheid vaststellen dat er sprake is geweest van het steken van het slachtoffer met een mes door één van de verdachten. Verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde poging doodslag dan wel poging zware mishandeling worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 5 ten laste gelegde openlijke geweldpleging op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer is gestoken dan wel gesneden. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 6, openlijke geweldpleging [Naam 2]
Op 16 maart 2020 vindt aan de openbare weg, te weten het [naam] te Middelburg, een vechtpartij plaats. Hierbij is verdachte vanuit een groep van meerdere personen als eerste op aangever afgegaan, heeft hem beetgepakt, geslagen en tegen de grond gewerkt. Aangever is door personen uit de groep meerdere keren geslagen en geschopt, waardoor hij enige tijd het bewustzijn heeft verloren.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel aanwezig was bij de vechtpartij, maar ontkent dat hij geweld tegen aangever heeft gebruikt. Het was namelijk niet “zijn” gevecht. De rechtbank vindt die ontkenning niet geloofwaardig. De verklaring van aangever over de betrokkenheid en rol van verdachte bij het ten laste gelegde wordt ondersteund door de verklaringen van verschillende getuigen. Die verklaringen komen er in de kern op neer dat verdachte vanuit een groep van meerdere personen als eerste op aangever is afgegaan en hem heeft beetgepakt. Vervolgens is aangever onder andere door verdachte geslagen, tegen de grond gewerkt en geschopt. Dat de aangever later heeft aangegeven dat hij zijn aangifte wilde intrekken, maakt niet dat er niets is gebeurd. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en aangever via Instagram contact hebben gehad, waarbij een afspraak is gemaakt om te vechten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen en gedrag een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met anderen op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen de aangever. Een en ander betekent dat het ten laste gelegde openlijk in vereniging plegen van geweld wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 7, poging doodslag/zware mishandeling [Naam 3]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte de bedoeling heeft gehad aangever te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarbij overweegt zij dat de steekverwondingen van het slachtoffer oppervlakkig waren en dat uit het dossier niet blijkt dat het handelen van verdachte tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Zij zal verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde poging doodslag vrijspreken.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en aangever vriendschappelijk aan het stoeien waren, waarbij zij elkaar over en weer hebben geslagen, en dat verdachte op enig moment tijdens het stoeien een mes uit zijn broekzak heeft gehaald en tweemaal in het lichaam van aangever heeft gestoken. Het mes is door de jas, het shirt en ook de broek van aangever gegaan en heeft aangever in de bovenbuik en de bil geraakt. Uit het dossier blijkt niet welke diepte de steekwonden hadden. De verwondingen zijn echter wel gehecht. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de stekende bewegingen met enige kracht zijn gebeurd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om aangever te steken. Hij heeft weliswaar een prikkende beweging met het mes in de richting van het lichaam van aangever gemaakt, maar hij dacht dat de hoes nog om het mes zat. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft aangever op twee verschillende plaatsen op zijn lichaam geraakt, een keer aan de voorkant van het lichaam en een keer aan de achterkant. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij geïrriteerd was, mogelijk zelfs boos, omdat aangever had gewonnen met het stoeien.
De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen en (andere) interne organen bevinden. Door een mes in de buik van een persoon te steken, bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat deze worden geraakt, wat zeer wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. Het letsel van slachtoffer is gelukkig beperkt gebleven. De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet blijkt dat verdachte de bedoeling heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden ‘vol’ opzet daarop heeft gehad. Echter, verdachte heeft door het slachtoffer tot tweemaal toe met enige kracht te steken waarbij een van de steekwonden in de buikstreek was, naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en deze kans voor lief genomen. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet. Nu het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bespaard is gebleven komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet wordt verworpen. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het onder feit 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.