ECLI:NL:RBZWB:2020:5160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
02-665576-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Vliegenberg
  • mr. Dekker
  • mr. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige tegen betaling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die als meerderjarige tegen betaling seks heeft gehad met een 16-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2016 te 's-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met het minderjarige slachtoffer, dat zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er is geen bewijsverweer gevoerd door de verdediging. De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard, waarbij de verdachte gedeeltelijk is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag op te leggen, naast een taakstraf van 90 uur. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft benadrukt dat het beschermen van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting van groot belang is en dat de verdachte zich had moeten vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer voordat hij seksuele handelingen verrichtte.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 90 uur, met vervangende hechtenis van 45 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665576-17
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw mr. H.S. Franken, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat seks heeft gehad met een minderjarig meisje, dat destijds 16 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte. Daarnaast kan de pleegperiode worden beperkt tot de periode van 9 tot en met 30 april 2016.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 april 2016 te Den Haag seks heeft gehad met [slachtoffer] , die op dat moment 16 jaar oud was, waarbij hij zijn penis in haar vagina heeft gebracht en haar borsten, buik en vagina heeft aangeraakt. Zij acht het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde pleegperiode zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 april 2016 te 's-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] geboren op [geboortedag slachtoffer]
1999 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer
seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van
zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[slachtoffer] en
- het aanraken en betasten en voelen van de borsten en buik en
vagina van die [slachtoffer] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
4 maanden. Bij de formulering van haar eis heeft zij rekening gehouden met allereerst de ernst van het feit, waarbij geldt dat zijn handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding van de jeugdprostitutie. Daarnaast heeft de officier van justitie acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Het feit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijk termijn met ruim een jaar heeft zij in het voordeel van verdachte meegewogen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke belangen van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak. In dat verband wordt onder meer gewezen op het feit dat hij spijt heeft en de maatschappelijk problemen die hij reeds heeft moeten ondervinden. Gelet op deze omstandigheden van het geval bepleit de verdediging een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen betaling hebben van seks met een minderjarige. Verdachte heeft gereageerd op een advertentie op de website [naam website] waarin “ [slachtoffer] ” zich aanbiedt voor seks tegen betaling. Er heeft op 12 april 2016 een afspraak bij verdachte thuis plaatsgevonden en zij hebben seks gehad. “ [slachtoffer] ” blijkt echter [slachtoffer] te heten en zij was destijds 16 jaar oud. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op initiatief van “ [naam] ”, die zij via social media heeft leren kennen, in de prostitutie is geraakt en dat hij degene was die de advertenties maakte en de contacten met klanten onderhield. Ook ontving hij een deel van het geld dat [slachtoffer] met het sekswerk verdiende. Verdachte was hiervan echter niet op de hoogte. Evenmin is gebleken dat de seks onder dwang van verdachte heeft plaatsgevonden.
Desondanks dienen meisjes op die leeftijd zowel tegen zichzelf als tegen personen die op seksueel gebied ge- dan wel misbruik van hen willen maken te worden beschermd. Tussen verdachte en [slachtoffer] is sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Daarnaast heeft verdachte gereageerd op een advertentie met daarin de tekst: “geilste en jongste tiener van [naam website] ”. Kennelijk is verdachte bewust op zoek gegaan naar jonge meisjes voor seks, waardoor hij het risico heeft genomen dat deze meisjes ook jonger konden zijn dan 18 jaar en hij strafbaar zou handelen. Dit maakt dat verdachte dat hij zich van de daadwerkelijke leeftijd van de prostituee had moeten vergewissen, bijvoorbeeld door te vragen naar haar legitimatiebewijs, alvorens seksuele handelingen met haar te verrichten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten.
De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dat is een ernstig feit. Bovendien heeft hij hiermee de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. [slachtoffer] verkeerde nog in een kwetsbare fase van haar leven, in die zin dat zij seksualiteit nog volop hoort te ontdekken. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijk integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen het plegen van seksuele/ontuchtige handelingen met jeugdigen tussen de zestien en achttien jaren strafbaar te stellen, ook wanneer dat met wederzijds goedvinden gebeurt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij hij door zijn handelen de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm heeft overschreden.
De rechtbank zal bij de strafoplegging aansluiting zoeken bij de LOVS oriëntatiepunten. Dit gegeven alsmede de omstandigheden van onderhavig geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat de rechtbank in substantiële zin zal afwijken van eis van de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, in die zin dat hij direct openheid van zaken heeft gegeven en dat hij oprecht overkomt, waar hij beweert dat hij spijt heeft. Daarnaast is hij niet bewust op zoek gegaan naar een minderjarig meisje.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 september 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Daarnaast is gebleken dat het bewezenverklaarde feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, te weten op 12 april 2016. Verdachte is voor het eerst gehoord op
22 augustus 2017. Dit betekent dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van ruim 13 maanden van de redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM, hetgeen niet aan verdachte is toe te rekenen. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat de aard van de zaak maakt dat deze overschrijding zwaarder weegt dan bij andersoortige feiten. Deze zaak hangt al meer dan drie jaar boven het hoofd van verdachte. De rechtbank houdt ook hier in het voordeel van verdachte rekening mee.
De verdediging heeft betoogd aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank vindt echter dat dit onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Blijkens de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een feit als het onderhavige een korte gevangenisstraf en een taakstraf van 150 uur opgelegd.
Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is het opleggen van een gevangenisstraf voor feiten als het onderhavige noodzakelijk, voor zover de rechtbank komt tot oplegging van een taakstaf. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht sluit immers uit dat rechtbank volstaat met het opleggen van een taakstraf. De rechtbank zal echter gebruik maken van de mogelijkheid die de wet openlaat – met inachtneming van de LOVS oriëntatiepunten – namelijk om de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot één dag. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf nu verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, het feit al lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en er geen vrees voor herhaling is.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en daarnaast zal zij een taakstraf opleggen van
90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
45 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vliegenberg, voorzitter, mr. Dekker en mr. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van De Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 30 april 2016
te 's-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer]
1999 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer
seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van
zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[slachtoffer] en/of
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of buik en/of
vagina van die [slachtoffer] ,
althans een of meer ontuchtige handelingen;
art 248b Wetboek van Strafrecht

9.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 oktober 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 17 juni 2016, opgenomen vanaf pagina 11 in het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRCC16017 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant.