Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot beëindiging van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging, zoals bedoeld in artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie naar aanleiding van een aanvraag van betrokkene, die op dat moment verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene psychotisch was ten tijde van de mondelinge behandeling en niet in staat was om zich te laten horen. De advocaat van betrokkene, mr. P.M.J.T. Schumans, heeft betoogd dat betrokkene niet op haar plek zit in het ziekenhuis en dat zij goed voor zichzelf kan zorgen, maar de arts heeft verklaard dat betrokkene medicatie nodig heeft en dat er risico's zijn op verwaarlozing.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de zorgmachtiging, die op 12 juni 2020 was afgegeven, nog steeds van toepassing is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een zodanige verbetering van de gezondheidstoestand van betrokkene dat het ernstig nadeel is weggenomen. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om de zorgmachtiging te beëindigen afgewezen, waardoor de zorgmachtiging doorloopt tot en met 11 december 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.