ECLI:NL:RBZWB:2020:5060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4827
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het kappen van een wilg

Op 20 februari 2020 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van een wilg aan een specifiek adres. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten. De aanvraag voor de omgevingsvergunning was ingediend door de vergunninghouder op 29 augustus 2019 en op 10 januari 2020 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Het besluit op bezwaar is op 28 augustus 2020 aan verzoekster toegezonden, maar er is geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waardoor de bewaarprocedure is afgerond.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bodemprocedure aanhangig is, wat betekent dat niet voldaan wordt aan de connexiteitseis. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 januari 2020 en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar er was geen lopende bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft op 16 oktober 2020 het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De beslissing is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4827 WABOA VV

uitspraak van 16 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers] , te [vestigingsplaats verzoekers] , verzoekster,

gemachtigde: C.E.M. Kuijsters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder] .

Procesverloop

Verzoekster heeft op 20 februari 2020 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van een wilg aan [adres te kappen wilg] te [plaats te kappen wilg] .
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het treffen van een voorlopige voorziening is alleen mogelijk als tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bodemprocedure (hoofdzaak) aanhangig is (connexiteitseis). Dat wil zeggen: een bezwaarprocedure bij de gemeente of een beroepsprocedure bij de rechtbank.
2. Op 29 augustus 2019 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het kappen van een wilg aan [adres te kappen wilg] te [plaats te kappen wilg] . Bij besluit van 10 januari 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen besluit van 10 januari 2020. Tevens heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Op 4 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter partijen bericht dat het verzoek om voorlopige voorziening zal worden behandeld op zitting op 13 maart 2020.
Op 12 maart 2020 heeft het college zijn verweerschrift ingediend. Naar aanleiding daarvan is de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening tot een nader te bepalen datum uitgesteld. Partijen daarvan op 12 maart 2020 schriftelijk in kennis gesteld.
Op 28 augustus 2020 heeft het college op het bezwaarschrift van verzoekster beslist. Het bezwaar is daarbij ongegrond verklaard en het besluit van 10 januari 2020 is in stand gelaten, met dien verstande dat er een inboetplicht aan de omgevingsvergunning is verbonden.
3. Het besluit op bezwaar is op 28 augustus 2020 aan verzoekster toegezonden.
Als verzoekster beroep had willen aantekenen tegen het besluit op bezwaar, dan had zij uiterlijk op 9 oktober 2020 een beroepschrift bij de rechtbank moeten indienen. Dat is niet gebeurd.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bewaarprocedure met het besluit van 28 augustus 2020 is afgerond en dat er vervolgens geen beroep is ingesteld.
Dat betekent dat er geen bodemprocedure (meer) loopt en dat derhalve niet (meer) wordt voldaan aan het vereiste van connexiteit. Het verzoek moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 16 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.