ECLI:NL:RBZWB:2020:5047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.A.C. Cools, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres ontving een bijstandsuitkering die door het college op 7 februari 2019 werd herzien over de periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 september 2018, omdat zij inkomsten had ontvangen die zij niet had doorgegeven. Het college vorderde € 1.707,86 aan te veel ontvangen bijstandsuitkering terug.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 7 november 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 4 september 2020 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door haar inkomsten niet tijdig te melden. Eiseres voerde aan dat zij haar contactpersoon bij de gemeente had geïnformeerd, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat het college verplicht was om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Eiseres stelde dat zij zich in een moeilijke situatie bevond, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat deze situatie het gevolg was van de terugvordering. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6686 PW

uitspraak van 16 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 7 februari 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet herzien over de periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 september 2018 omdat zij inkomsten heeft ontvangen. Ook is € 1.707,86 bruto aan te veel ontvangen bijstandsuitkering van haar teruggevorderd.
In het besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 februari 2019 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 september 2020.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en voor het college was J. Smulders aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering. Vanaf 1 november 2017 moet zij iedere maand een inkomstenverklaring inleveren.
Het college is uit onderzoek gebleken dat eiseres inkomsten heeft ontvangen die zij niet heeft doorgegeven aan het college. Het college heeft eiseres met een brief van 13 december 2018 gevraagd alle loonstroken over de periode van 27 augustus 2018 tot en met 13 december 2018 in te leveren, waarbij het ten minste betreft de loonstroken van [naam werk] (hierna: [naam werk]).
Eiseres heeft op 7 januari 2019 loonstroken ingeleverd over de weken 35 tot en met 39 van 2018 (periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 september 2018) van werk dat zij voor [naam werk] gedaan heeft.
Vervolgens heeft het college het besluit van 7 februari 2019 genomen. Dit besluit is in het bestreden besluit gehandhaafd.
2.
Standpunt van het college
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat zij haar inkomsten uit arbeid in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 september 2018 niet heeft doorgegeven. Dit is verwijtbaar omdat eiseres wist dat zij haar inkomsten moest doorgeven. In een dergelijke situatie moet het college de uitkering die hierdoor onverschuldigd is betaald (€ 1.707,86 bruto) terugvorderen. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.
Beroepsgronden van eiseres
Eiseres voert aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden omdat zij haar contactpersoon bij de gemeente heeft ingelicht over de werkzaamheden voor [naam werk], zodat geen sprake is van een verwijtbare schuld als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Zij voert ook aan dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering omdat zij zich sinds een woningbrand in februari 2019 zowel emotioneel als financieel in een zeer vervelende situatie bevindt.
4.Beoordeling door de rechtbank
4.1
Een besluit om bijstandsuitkering terug te vorderen is een besluit dat belastend is voor de persoon die deze uitkering ontvangt. Het college moet daarom de nodige kennis over de relevante feiten verzamelen voordat een dergelijk besluit genomen wordt. Dit betekent dat het college aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan.
4.2
De periode die beoordeeld moet worden loopt van 27 augustus 2018 tot en met 30 september 2018 (beoordelingsperiode).
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat zij in de beoordelingsperiode heeft gewerkt bij [naam werk] en dat zij daaruit inkomsten heeft gehad.
4.4
Het verrichten van werk en het hebben van inkomsten daaruit zijn omstandigheden die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Uit de Participatiewet volgt dat iemand met een bijstandsuitkering werkzaamheden en inkomsten tijdig en uit zichzelf aan het college moet melden.
4.5
Eiseres stelt in beroep dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, maar vast staat dat zij de werkzaamheden niet heeft vermeld op de inkomstenverklaringen die zij over de beoordelingsperiode moest inleveren.
De rechtbank constateert vervolgens dat eiseres in de begeleidende brief bij de loonstroken die zij op 7 januari 2019 inleverde, heeft geschreven dat zij mogelijk niet alles netjes heeft doorgegeven. Volgens de Rapportage Boete van het college van 10 september 2019 heeft eiseres verklaard dat zij de medewerkers van [naam werk] op de hoogte heeft gesteld dat zij een bijstandsuitkering van het college ontving en dat [naam werk] had aangegeven dat zij dit verder zou regelen; eiseres veronderstelde daarom dat [naam werk] het dienstverband en de inkomsten daaruit zou doorgeven aan de afdeling Werk en Inkomen. Verder heeft eiseres in het bezwaar tegen de terugvordering aangegeven dat zij het dienstverband telefonisch heeft doorgegeven aan de afdeling Werk en Inkomen.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat eiseres verschillend heeft verklaard over het hoe en wanneer doorgeven van de werkzaamheden en inkomsten aan het college. Het college heeft aangegeven niet bekend te zijn met inkomsten die telefonisch zouden zijn doorgegeven en eiseres heeft in beroep niet met objectieve en controleerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat zij de werkzaamheden en inkomsten destijds wèl heeft doorgegeven aan het college. De beroepsgrond dat eiseres de inlichtingenplicht niet heeft geschonden slaagt daarom niet.
4.6
Het college was gelet op het voorgaande verplicht om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen. Eiseres heeft in beroep ook gesteld dat in haar situatie sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep, kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2019, ECLI:NL: CRVB:2019:1395).
De rechtbank is met het college van oordeel dat dit in de situatie van eiser niet aan de orde is. De rechtbank wil wel aannemen dat eiseres zich in een moeilijke situatie bevindt, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit komt door de terugvordering. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskosten-veroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 16 oktober 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.