4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het handelen van de verbalisant op 16 juni 2020
Verbalisant [Naam 5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 16 juni 2020, in zijn getuigenverklaring van 20 juni 2020 en in het verhoor van 30 juli 2020 bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd verklaard over zijn contact met verdachte op de parkeerplaats aan [naam parkeerplaats] in Kruiningen op 16 juni 2020. Hij heeft steeds verklaard dat verdachte toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de auto op de aanwezigheid van strafbare goederen. Hij heeft verklaard dat bij het doorzoeken van de auto door verdachte de klep van de kofferbak is opengehouden omdat de gasveren kapot waren. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de klep van de kofferbak soms inderdaad opengehouden moet worden. De verbalisant noemt hiermee een detail waarvan hij zonder een gesprek met verdachte daarover op 16 juni 2020 niet had kunnen weten. De gang van zaken zoals geschetst door de verbalisant wordt op dit punt dus ondersteund door de verklaring van verdachte.
Verdachtes niet-onderbouwde ontkenning van de gegeven toestemming voor doorzoeking van de auto is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan de verklaringen van de verbalisant over die toestemming te twijfelen. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien verdachte ontkent en deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij de tenlastegelegde feiten kan aantonen en zijn gebaseerd op camerabeelden die mogelijk niet altijd duidelijk zijn. Daarmee rekening houdend zal de rechtbank per zaak beoordelen of en zo ja, welke bewijsmiddelen voorhanden zijn en of deze niet alleen het wettige bewijs voor de betrokkenheid van verdachte opleveren, maar ook of de rechtbank aan de hand daarvan de overtuiging heeft bekomen dat verdachte bij die zaak betrokken is geweest.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen zal de rechtbank beoordelen of de beschikbare camerabeelden en foto’s van camerabeelden van een zodanige kwaliteit zijn dat herkenning van een persoon daarvan mogelijk is. Vervolgens zal de rechtbank onderzoeken of de verbalisanten al dan niet eerder ambtshalve contact met verdachte hebben gehad, waarbij geldt dat een herkenning door een verbalisant die verdachte in levenden lijve heeft gezien en gesproken (meer) betrouwbaar wordt geacht, en een herkenning door een verbalisant die verdachte nooit heeft gezien als minder betrouwbaar wordt gewaardeerd.
Ten slotte is van belang dat de verbalisant beschrijft aan welke gezichts- en lichaamskenmerken hij verdachte herkend heeft.
-feit 1
De herkenning van verdachte is gedaan door verbalisant [Naam 5] op 17 juni 2020. De drie foto’s aan de hand waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden betreffen stills van camerabeelden van [Naam 1] van 22 april 2020. Deze foto’s zijn scherp en in kleur. Op twee van deze foto’s is een persoon van top tot teen in beeld, waarbij het gezicht van voren en van opzij te zien is. De rechtbank is van oordeel dat de kwaliteit van deze foto’s zodanig is dat op basis daarvan een herkenning van de persoon mogelijk is.
De herkenning is gedaan door verbalisant [Naam 5] . Hij heeft verdachte op 16 juni 2020 gezien op de parkeerplaats aan [naam parkeerplaats] in Kruiningen en heeft daar toen enige tijd met hem gesproken. De verbalisant heeft dus kort vóór de herkenning in levenden lijve ambtshalve contact met verdachte gehad. Verbalisant [Naam 5] heeft in het proces-verbaal ‘herkenning persoon door opsporingsambtenaar’ omschreven aan welke lichaams- en gezichtskenmerken hij de persoon op de foto’s heeft herkend als verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de herkenning door verbalisant [Naam 5] betrouwbaar is. Niet is gebleken dat deze herkenning voornamelijk het resultaat is van de verwachting van verbalisant [Naam 5] dat het verdachte zou zijn die op de beelden te zien zou zijn.
Gelet op de betrouwbare herkenning in samenhang met de overige bewijsmiddelen zoals genoemd in bijlage II, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
- feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de persoon die is te zien op de camerabeelden van [Naam 2] van 16 juni 2020 om circa 19:04 uur de persoon is die de postzegels heeft weggenomen en dat verdachte die persoon is.
Op de camerabeelden van de supermarkt van 16 juni 2020 is onder meer te zien dat iemand die qua uiterlijk en qua kleding lijkt op verdachte, zich rond 19:04 uur enkele keren voor korte tijd achter de servicebalie bij de bloemen begeeft. Daarna verplaatst hij zich met zijn winkelwagen naar de voorkant van de servicebalie en rekent twee bosjes bloemen af. Op de camerabeelden is te zien dat dit een bosje oranje bloemen en een bosje rode bloemen betreft.
Op 16 juni 2020 na 20:45 uur in Kruiningen werden in de auto waarin verdachte reed, naast de postzegels, ook een bosje oranje bloemen en een bosje rode bloemen aangetroffen. Een foto van deze bloemen is opgenomen in een nieuwsbericht over de aanhouding van verdachte en het aantreffen van de postzegels (algemeen toegankelijke bron: internet). Getuige [Naam 6] , die op 16 juni 2020 als verkoopmedewerkster in het bewuste [Naam 2] -filiaal werkte, heeft deze bloemen in het nieuwsbericht herkend als dezelfde bloemen die een man die zij omstreeks 19:00 uur in de winkel had gezien, in de winkel had gekocht. Deze man had een donkere huidskleur en een breed postuur, en hij droeg een rugzak en een zwarte jas. Toen de getuige naar aanleiding van dit nieuwsbericht navraag deed bij het filiaal of postzegels waren ontvreemd, werd ontdekt dat er postzegels misten.
Verder acht de rechtbank van belang dat de rugzak die is aangetroffen in de auto waarin verdachte reed en de schoenen in de fouillering van verdachte gelijkenis vertonen met de rugzak en de schoenen van de man op de camerabeelden.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
- feit 3
Het dossier bevat ten aanzien van dit feit de aangifte, camerabeelden van de supermarkt, foto’s (stills) van deze camerabeelden en een proces-verbaal van bevindingen waarin de persoon op de camerabeelden wordt vergeleken met een foto van verdachte en de kleding die op 16 juni 2020 is aangetroffen in de auto waarin verdachte die dag reed.
In dit laatste proces-verbaal heeft geen feitelijke herkenning van verdachte door een verbalisant plaatsgevonden. De verbalisant heeft geconcludeerd dat zowel de kleding als de beeltenis van verdachte grote overeenkomsten vertonen met persoon op de camerabeelden. Nu een herkenning ontbreekt, is de vraag of er voldoende wettig bewijs is voor het onder 3 ten laste gelegde feit.
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
Voor de redengevendheid van het schakelbewijs wijst de rechtbank op het volgende.
De overeenkomsten die door de verbalisant in het genoemde proces-verbaal van bevindingen worden gezien zijn overeenkomsten die ook de rechtbank vaststelt na het zien van de camerabeelden, verdachte ter terechtzitting en de kleding die is aangetroffen in de auto van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat feit 3 is gepleegd in dezelfde periode als de bewezenverklaarde feiten 1 en 2, door een persoon die qua uiterlijk en kleding zeer gelijkend is aan verdachte. Ook is sprake van een overeenkomende modus operandi. Ook dit feit betreft, evenals in feit 1 en 2, een diefstal van een grote hoeveelheid postzegels bij een filiaal van [Naam winkelketen] supermarkt, waarbij de dader eerst enige tijd afwachtend rondhangt in de nabijheid van de servicebalie, waarna hij zich achter de servicebalie begeeft en daar (wegneem)handelingen verricht. Tussen feit 1 en feit 3 is er wat betreft de handelingen nog een overeenkomst, te weten dat er eerst de rugzak achter de balie wordt gezet en vervolgens boodschappen worden gedaan, die vervolgens worden afgerekend.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat het bewijsmateriaal van de feiten 1 en 2 op deze essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de genoemde bewijsmiddelen in het dossier met betrekking tot feit 3. De rechtbank acht feit 3 daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen. Deze beslissing is zowel gegrond op de ten aanzien van dat feit weergegeven bewijsmiddelen, als op het schakelbewijs bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag hebben gelegen aan het bewijs van de feiten 1 en 2.
- feit 4
Het dossier bevat als bewijsmiddelen een aangifte, een ‘drive off registration’, een proces-verbaal van bevindingen inhoudende een omschrijving van de camerabeelden van het tankstation van 27 april 2020, een herkenning van de persoon op deze camerabeelden als verdachte door de verbalisant, en foto’s (stills) van deze camerabeelden.
In deze zaak heeft een herkenning plaatsgevonden door verbalisant [Naam 7] , die de persoon op de camerabeelden van [Naam 4] aan de hand van een foto van verdachte heeft herkend als verdachte. Uit het proces-verbaal komt naar voren dat hij de bewegende camerabeelden heeft bekeken. Daarover beschikt de rechtbank niet. Op de bij het dossier gevoegde dvd’s betreffende dit feit waren camerabeelden te zien waarop de datum 1 juni 2020 weergegeven was. Dit betreffen dus andere camerabeelden dan de camerabeelden die de verbalisant heeft gezien. Op twee kleurenfoto’s van camerabeelden die bij dit proces-verbaal van bevindingen zijn gevoegd is de datum 27 april 2020 opgenomen. Op twee andere kleurenfoto’s, waarop een man met een donkere huidskleur, een kaal hoofd en een zwart shirt is te zien, is geen datum opgenomen. Onduidelijk is dus of dit foto’s betreffen van de camerabeelden van 27 april 2020. De rechtbank zal deze twee foto’s daarom niet betrekken bij de kwaliteitstoets.
De kwaliteit van de foto’s waarbij wel een datum is vermeld is op zichzelf goed. De persoon die de blikjes Red Bull in zijn tas stopt, is op de beelden goed te zien qua postuur. Het gezicht is echter niet heel duidelijk omdat de afbeelding van die persoon klein is. Naar het oordeel van de rechtbank is herkenning op basis van deze twee foto’s, ondanks de goede kwaliteit, niet mogelijk, zodat deze herkenning niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
Mogelijk waren de camerabeelden van 27 april 2020 wel voldoende duidelijk om daarop een herkenning te kunnen baseren. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt echter niet of verbalisant [Naam 7] verdachte ooit heeft ontmoet. De herkenning zou ook om die reden door de rechtbank niet als bewijs worden gebruikt.
Op de ‘drive off registration’ is genoteerd dat de bestuurder van een zwarte Fiat Punto met het kenteken [Kenteken] op 27 april 2020 € 35,69 heeft afgerekend bij het tankstation.
Dit betreft de auto waarin verdachte op 16 juni 2020 reed. Gelet op de verklaring van verdachte dat zijn broers, die volgens hem erg op hem lijken, ook in die auto rijden, en op de kwaliteit van de foto’s met datum van de camerabeelden, is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat het verdachte was die die dag bij het tankstation was en de blikjes Red Bull heeft gestolen.
De rechtbank zal verdachte daarom wegens gebrek aan wettig bewijs vrijspreken van dit feit.