Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het wederrechtelijk aftappen van gegevens met behulp van een GPS-tracker. De zaak, die zich afspeelde in het kader van een kerkconflict in Kruiningen, betrof de vraag of de verdachte, als bestuurder van een bedrijf, met een onder de auto van de aangever geplaatste GPS-tracker gegevens had afgetapt. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het opportuniteitsbeginsel en dat er geen sprake was van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. De officier van justitie betoogde echter dat de zaak bijzonder was en dat de beslissing om te vervolgen gerechtvaardigd was.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de door de verdediging aangevoerde verweren niet konden leiden tot niet-ontvankelijkheid. Vervolgens beoordeelde de rechtbank het bewijs. De verdediging stelde dat de GPS-tracker enkel de locatie van de auto kon vastleggen en dat er geen sprake was van het wederrechtelijk onderscheppen van gegevens. De rechtbank concludeerde dat de GPS-tracker niet in verbinding stond met een geautomatiseerd werk van een derde en dat er geen sprake was van het aftappen van gegevens zoals strafbaar gesteld in artikel 139d van het Wetboek van Strafrecht. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.