In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Ergec, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 22 oktober 2019, waarin haar WAO-uitkering werd verlaagd. Eiseres was eerder werkzaam als productiemedewerkster en was sinds 21 februari 2003 arbeidsongeschikt door rugklachten en psychische klachten. Het UWV had haar in 2008 een WAO-uitkering toegekend, maar in 2019 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. Eiseres betwistte deze vaststelling en stelde dat haar klachten aan de heup en schouder ten onrechte niet waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts b&b had de klachten van eiseres in zijn beoordeling betrokken en had voldoende medische informatie verzameld. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% terecht was. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.