Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser
de minister voor Medische Zorg en Sport, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
koorts eci” gehad. Vervolgens is bij eiser tweemaal bloedonderzoek gedaan. Bij het eerste onderzoek in oktober 2016 was de uitslag bij ‘Q-Koorts IgG fase 2 (IFA) (ei-Qkoorts)’ positief. Bij die uitslag is opgemerkt dat die zou kunnen passen bij een in het verleden doorgemaakte Q-koortsinfectie en dat er (op dat moment) geen aanwijzingen bestaan voor een chronische infectie
.Bij het tweede onderzoek in februari 2017 was de uitslag negatief.
Er is voldoende bewijs dat er een Q koorts besmetting is geweest maar voor de commissie is het niet duidelijk wanneer dit heeft plaats gevonden. In oktober 2016 werd geen Q koorts aangetoond. De besmetting moet dan geweest zijn in 2017 of 2018 maar dit valt buiten de termijn van de regeling. Overigens zijn er behalve de door aanvrager zelf aangegeven klachten, niet veel aanwijzingen voor het bestaan van een QVS of QVS gelijkend ziektebeeld. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een chronische Q koorts.”
(…) Het is voor de commissie nog steeds niet helemaal duidelijk of aanvrager een Q koorts besmetting heeft doorgemaakt maar mogelijk kan daarvan toch wel sprake zijn geweest. Het interpreteren van de laboratorium waarden is complex. In oktober 2016 was de grenswaarde positief en vier maanden was de waarde negatief. In de periode voor 2016 zijn er geen symptomatische perioden aan te wijzen die kunnen worden aangemerkt als Q koorts. Klachten beginnen in feite pas na 2016. De klachten en beperkingen die aanvrager beschrijft berusten vooral op een eigen verklaring. In de medische stukken zijn hiervoor weinig aanknopingspunten te vinden. Het is niet voldoende om een diagnose of QVS of QVS gelijkend ziektebeeld op te baseren. Van een chronische Q koorts is geen sprake (…).”
€ 7.500,- toegekend.
Beslissing
www.rechtspraak.nl.