ECLI:NL:RBZWB:2020:4966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5767
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming Q-koorts op basis van Beleidsregel

In deze zaak heeft eiser, die frequent melkgeitenbedrijven heeft bezocht, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in verband met Q-koorts. De minister voor Medische Zorg en Sport heeft deze aanvraag op 29 januari 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is op 26 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 9 september 2020 was eiser aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van de minister, mr. E. van Brandwijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in oktober 2016 antistoffen voor Q-koorts had, maar dat deze vier maanden later niet meer aanwezig waren. De huisarts van eiser kon niet met zekerheid zeggen of de klachten van eiser, waaronder spier- en gewrichtsklachten, het gevolg waren van Q-koorts. Eiser heeft verklaard dat hij besmet is geraakt in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012, maar de minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet is komen vast te staan dat eiser in deze infectieperiode besmet is geraakt.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat eiser niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, omdat niet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019 is voldaan. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser in de infectieperiode besmet is geraakt met Q-koorts en dat er geen diagnose van Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) of een QVS gelijkend ziektebeeld is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5767 BELEI

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

en

de minister voor Medische Zorg en Sport, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft een tegemoetkoming in verband met Q-koorts aangevraagd. In het besluit van
29 januari 2020 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag afgewezen.
In het besluit van 26 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 9 september 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens de minister mr. E. van Brandwijk.

Overwegingen

Feiten
1. In de periode 1 januari 2007 tot 1 mei 2012 heeft eiser voor zijn werk frequent melkgeitenbedrijven bezocht.
2. In 2016 heeft eiser volgens zijn huisarts “
koorts eci” gehad. Vervolgens is bij eiser tweemaal bloedonderzoek gedaan. Bij het eerste onderzoek in oktober 2016 was de uitslag bij ‘Q-Koorts IgG fase 2 (IFA) (ei-Qkoorts)’ positief. Bij die uitslag is opgemerkt dat die zou kunnen passen bij een in het verleden doorgemaakte Q-koortsinfectie en dat er (op dat moment) geen aanwijzingen bestaan voor een chronische infectie
.Bij het tweede onderzoek in februari 2017 was de uitslag negatief.
3. Volgens zijn huisarts hield eiser na de bloedonderzoeken spier- en gewrichtsklachten en heeft eiser een periode burn-outklachten gehad. De huisarts heeft opgemerkt dat het voor hem niet mogelijk is om met zekerheid te zeggen of deze klachten ten gevolge van Q-koorts zijn ontstaan. Ook kon hij niet (met zekerheid) zeggen of sprake is van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS).
4. Eiser heeft in augustus 2019 een tegemoetkoming aangevraagd op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019 (Beleidsregel). In de aanvraag heeft eiser verklaard met Q-koorts besmet te zijn geraakt in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012 (infectieperiode). Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij is gediagnosticeerd met een QVS gelijkend ziektebeeld vóór 1 oktober 2018.
5. In januari 2020 heeft de medische commissie van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (medische commissie) als volgt overwogen:

Er is voldoende bewijs dat er een Q koorts besmetting is geweest maar voor de commissie is het niet duidelijk wanneer dit heeft plaats gevonden. In oktober 2016 werd geen Q koorts aangetoond. De besmetting moet dan geweest zijn in 2017 of 2018 maar dit valt buiten de termijn van de regeling. Overigens zijn er behalve de door aanvrager zelf aangegeven klachten, niet veel aanwijzingen voor het bestaan van een QVS of QVS gelijkend ziektebeeld. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een chronische Q koorts.
Op basis van deze overwegingen heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen.
6. In maart 2020 heeft de medische commissie zich opnieuw gebogen over het medisch dossier van eiser en geen reden gezien om haar conclusie te wijzigen. De commissie overwoog daarbij:

(…) Het is voor de commissie nog steeds niet helemaal duidelijk of aanvrager een Q koorts besmetting heeft doorgemaakt maar mogelijk kan daarvan toch wel sprake zijn geweest. Het interpreteren van de laboratorium waarden is complex. In oktober 2016 was de grenswaarde positief en vier maanden was de waarde negatief. In de periode voor 2016 zijn er geen symptomatische perioden aan te wijzen die kunnen worden aangemerkt als Q koorts. Klachten beginnen in feite pas na 2016. De klachten en beperkingen die aanvrager beschrijft berusten vooral op een eigen verklaring. In de medische stukken zijn hiervoor weinig aanknopingspunten te vinden. Het is niet voldoende om een diagnose of QVS of QVS gelijkend ziektebeeld op te baseren. Van een chronische Q koorts is geen sprake (…).
7. In het bestreden besluit heeft de minister onder meer overwogen dat niet is komen vast te staan dat eiser in de infectieperiode besmet is geraakt met Q-koorts en het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden en verweren
8. Eiser voert aan dat er voor zijn klachten in 2016 geen andere verklaring is gevonden dan een positieve uitslag op antistoffen voor Q-koorts. Op melkgeitenbedrijven die hij bezocht voor zijn werk heerste Q-koorts en zijn medewerkers ziek geworden of zelfs overleden. Het is volgens eiser niet aannemelijk dat besmetting na 1 mei 2012 heeft plaatsgevonden omdat de overheid vanaf 2011 landelijk tegen Q-koorts is gaan enten op melkgeitenbedrijven. De verklaring van de huisarts moet zo worden gelezen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid besmetting heeft plaatsgevonden in de periode tussen 1 januari 2007 en 1 mei 2012. Voor veel klachten geldt dat niet met zekerheid kan worden gezegd waar ze door komen. Eiser wijst op de klachten die hij heeft ervaren gedurende drie perioden in 2016, in 2017 en deels in 2019. Eiser stelt dat volgens zijn huisarts sprake is van een QVS gelijkend ziektebeeld dat langer duurt dan zes maanden en dat de besmetting tot wel tien jaar eerder kan hebben plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat men in Australië al sinds 1935 bekend is met Q-koorts en dat genoemde periode van tien jaar volgt uit Australisch onderzoek. Eiser wil dat hem het voordeel van de twijfel wordt gegund. Ook zijn voormalig werkgever heeft, na overleg met een medisch adviseur, besloten dat het zeer aannemelijk is dat eiser een Q-koorts besmetting heeft opgelopen voorafgaand aan 1 mei 2012 en eiser daarvoor een eenmalige uitkering van
€ 7.500,- toegekend.
9. De minister handhaaft in beroep het standpunt dat in de verklaring van de huisarts noch in het oordeel van de medische commissie bevestiging kan worden gelezen voor het standpunt van eiser. Uit de verklaring van de huisarts, het oordeel van de medische commissie en de eigen toelichting van eiser, blijkt niet dat eiser in de infectieperiode besmet is geraakt. De minister vindt het feit dat eiser veel melkgeitenbedrijven heeft bezocht tussen 2007 en 2012 onvoldoende om te concluderen dat eiser in de infectieperiode besmet is geraakt. Volgens de minister is ook van belang dat eiser eerst vanaf 2016 klachten meldt. Volgens de minister moet daadwerkelijk sprake zijn van besmetting. Aannemelijkheid is onvoldoende. Naast dat reeds niet is voldaan aan het vereiste van besmetting in de infectieperiode, is ook niet voldaan aan het vereiste dat sprake is van QVS gelijkend ziektebeeld. Daarvoor zijn ook te weinig aanknopingspunten, aldus de minister.
Omvang geschil
10. De vraag ligt voor of de minister terecht heeft besloten dat eiser niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt omdat niet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel is voldaan. Daarbij draait het om de vraag of eiser, zoals bepaald in artikel 4 van de Beleidsregel, vóór 1 oktober 2018 is gediagnosticeerd met QVS of met een QVS gelijkend ziektebeeld, als gevolg van een besmetting met Q-koorts in de infectieperiode.
Wettelijk kader
11. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en maken onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
12. Vast staat dat bij eiser in oktober 2016 antistoffen voor Q-koorts zijn aangetroffen. Vier maanden later zijn deze antistoffen na onderzoek niet aangetroffen, maar de huisarts en de medische commissie achten het niet onmogelijk dat eiser besmet is geraakt met Q-koorts. Over het moment van een eventuele besmetting hebben zij echter geen vaststelling kunnen doen. De huisarts en de medische commissie zijn op basis van de aanknopingspunten in het medisch dossier van eiser ook niet tot de diagnose QVS of QVS gelijkend ziektebeeld kunnen komen. De rechtbank overweegt dat hiermee niet is aangetoond dat sprake is van de diagnose QVS of QVS gelijkend ziektebeeld. Evenmin is aangetoond dat de (mogelijke) besmetting tijdens de infectieperiode heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aan twee noodzakelijke voorwaarden uit de Beleidsregel voldaan en heeft de minister hierom terecht de aanvraag om een tegemoetkoming afgewezen.
13. In wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank doet niet af aan de klachten die eiser heeft gehad gedurende verschillende periodes in het verleden. Bij de beantwoording van de vraag of aan eiser een tegemoetkoming moet worden toegekend op grond van de Beleidsregel leggen eisers eigen verklaringen voor de rechtbank echter minder gewicht in de schaal dan de conclusies van de huisarts en de medische commissie. Het dossier bevat geen op schrift gestelde verklaring van de medisch adviseur van de voormalige werkgever van eiser, die het volgens eiser aannemelijk acht dat besmetting tijdens de beroepsuitoefening van eiser heeft plaatsgevonden.
14. Aan eiser kan worden toegegeven dat voor veel klachten niet met zekerheid een oorzaak kan worden gevonden. De Beleidsregel stelt voor de toekenning van een vergoeding echter als voorwaarde dat één van de in de Beleidsregel opgenomen diagnoses is gesteld. Zoals hiervoor overwogen, blijkt uit de verklaring van de huisarts van eiser niet dat sprake is van QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gezegd dat hiervan sprake is. De huisarts heeft namelijk verklaard dat het voor hem niet mogelijk is om met zekerheid een uitspraak te doen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 13 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
(…)
Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS): aandoening met ten minste zes maanden voortdurende klachten van ernstige vermoeidheid als gevolg van een acute Q­ koortsinfectie die niet tot chronische Q-koorts heeft geleid, en niet door andere oorzaken te verklaren zijn;
QVS gelijkend ziektebeeld: op QVS gelijkend ziektebeeld met ten minste zes maanden durende klachten van ernstige vermoeidheid als gevolg van een acute Q-koortsinfectie die niet tot chronische Q-koorts heeft geleid, die niet afdoende door andere oorzaken te verklaren zijn;
(…)
Artikel 2. Het recht op een eenmalige tegemoetkoming
De Minister kent op aanvraag een tegemoetkoming toe aan een Q-koortspatiënt die is gediagnosticeerd met chronische Q-koorts, QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld, (…) indien de aanvrager voldoet (…) aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, 4 of 5.
(…)
Artikel 4. Voorwaarden tegemoetkoming voor een patiënt met QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld
Een Q-koortspatiënt met QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming indien hij voor 1 oktober 2018 is gediagnosticeerd met QVS of met een op QVS gelijkend ziektebeeld, als gevolg van een besmetting met Q-koorts in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012.