ECLI:NL:RBZWB:2020:4915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8194 VV + 20_8195
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning wegens overtreding van de Opiumwet

Op 9 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van een woning in Terneuzen, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de burgemeester om hun woning voor drie maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 3 maart 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat er in de woning een handelshoeveelheid hennep was aangetroffen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 september 2020 waren verzoekers aanwezig, maar de burgemeester en een derde partij zijn niet verschenen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was. Hoewel er 78 gram hennep in de woning was aangetroffen, was er geen bewijs van feitelijke drugshandel of overlast. De burgemeester had weliswaar een waarschuwingsbrief gestuurd naar verzoekers, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om de sluiting te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de voorlopige voorziening werd getroffen dat de woning niet gesloten zou worden totdat er een nieuw besluit was genomen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8194 OPIUMW VV en BRE 20/8195 OPIUMW

uitspraak van 9 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] (verzoekster) en [naam verzoeker] (verzoeker), te [woonplaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. S. van Minderhout,
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juli 2020 van de burgemeester (bestreden besluit) inzake de sluiting van hun woning aan [adres 1] in [woonplaats] voor de duur van drie maanden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 28 september 2020. Verzoekers waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder en derde partij zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoekers huren een woning aan [adres 1] in [woonplaats] (de woning). [naam derde partij] is eigenaar van de woning en tevens de zoon/broer van verzoekers.
Op 1 april 2019 heeft de wijkagent een (informele) waarschuwingsbrief uitgereikt aan verzoekers. Hierin staat (onder meer) dat de burgemeester door de politie Zeeland-West-Brabant is geïnformeerd dat er vanuit de woning vermoedelijk is/wordt gehandeld in verdovende middelen. Verzoekers worden in de brief gewezen op de (mogelijke) consequenties van het handelen in/voorhanden hebben van een handelshoeveelheid verdovende middelen.
In een e-mail van 31 december 2019 heeft een juridisch medewerker van de gemeente Terneuzen aan de gemachtigde van verzoekers desgevraagd de aan de waarschuwingsbrief ten grondslag liggende informatie kenbaar gemaakt. Deze luidt als volgt:

Overlast
Op 9-12-2018 werd de politie anoniem aangesproken op straat dat melder sterk het vermoeden had dat er gedeald wordt vanaf [adres 1] in [woonplaats] . Een Antilliaanse man zou met regelmaat naar [adres 2] te [plaatsnaam] lopen. Er komen vervolgens junks-achtige types naar de woning aan [adres 1] die nog geen 5 minuten binnen zijn.
Aanvullende informatie
Op adres [adres 2] staat [naam 1] , 33 jaar met een kind [naam 2] van 10 jaar, een kind [naam 3] van 4 jaar en 2 kindjes [naam 4] van 1 jaar ingeschreven. [naam 2] is gekend voor geweld (9x), Opiumwet (2x), WVW (1x) en overige (10x).
[naam 4a] is gekend voor Vermogen (1x), Geweld (8x) en overige (5x). Verder veelplegers meerderjarig. Overvallers en multiprobleemgezinnen. [naam 4b] is gekend voor Vermogen (1x).”
Op 26 oktober 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning door de politie. Aanleiding hiervoor was de melding van een schietincident door [naam derde partij] . Er zou op hem zijn geschoten in zijn auto op de [adres 3] in [plaatsnaam] . De melding werd door [naam derde partij] gedaan vanuit de woning en zijn auto werd voor de woning aangetroffen. De aangetroffen omstandigheden gaven aanleiding tot een huiszoeking.
Blijkens de bestuurlijke rapportage van 20 november 2019 werden tijdens de doorzoeking de volgende goederen in de woning aangetroffen:
In de keuken, in een kastje boven de koelkast:
- 1 gripzak met 78 gram hennep
In het schuurtje:
- 1 kweektent
- drietal vuilniszakken met gebruikte plastic bloempotten
Op de zolder van de woning:
- 2 ventilatoren
- 2 koolstoffilters
- 2 thermostaten
- diverse luchtslangen
- 1 transformator
- 2 schakelborden
- 10 armaturen
- 10 assimilatielampen
- diverse elektriciteitssnoeren
Blijkens de bestuurlijke rapportage heeft [naam derde partij] ten overstaan van de politie verklaard dat hij vaak in de woning aan [adres 1] verblijft, naar eigen zeggen 8 maanden per jaar. Hij verklaarde verder dat de aangetroffen kweekmaterialen oud en van hem waren, dat de aangetroffen hennep ook zijn eigendom was en dat deze voor eigen gebruik was.
In brieven van 17 december 2019 heeft de burgemeester aan [naam derde partij] en aan verzoekers bericht dat hij voornemens is de woning te sluiten voor een periode van drie maanden. Op 13 januari 2020 hebben verzoekers hun zienswijze kenbaar gemaakt.
In een besluit van 3 maart 2020 (primaire besluit) heeft de burgemeester verzoekers, onder weerlegging van de zienswijze, een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet uiterlijk 30 maart 2020 te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In een brief van 23 maart 2020 heeft de burgemeester de werking van het primaire besluit op verzoek van de voorzieningenrechter opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
Op 24 april 2020 heeft de burgemeester per e-mail een klacht ontvangen, die, voor zover hier van belang, luidt:
“(..) Daarnaast laat je wel die antiliaanse criminelen uit de [adres 4] die regelmatig gepakt worden met wapens en van alles en nog wat vervolgens WEL in hun woning? Klopt niks van jou beleid. (..)”
In een uitspraak van 28 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. (BRE 20/5419 WET VV). Daartoe heeft de voorzieningenrechter – kort gezegd – overwogen dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekers en met het algemene risico op verdere verspreiding van het coronavirus bij de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit.
Op 8 juli 2020 hebben verzoekers hun bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting bij de commissie voor de bezwaarschriften (de commissie). Diezelfde dag heeft de commissie de burgemeester geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het besluit op bezwaar te verduidelijken in die zin dat wordt aangegeven dat de verzwarende omstandigheden dienen te worden gezien als extra onderbouwing van het besluit.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering. De burgemeester gelast de woning op 2 september 2020 om 11.00 uur te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
In een brief van 28 augustus 2020 heeft de burgemeester de werking van het bestreden besluit op verzoek van de voorzieningenrechter opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
2.
Geschil
Verzoekers hebben – samengevat – aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat in redelijkheid niet tot sluiting van de woning kan worden overgegaan. Zij betwisten dat sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig is. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Kortsluiten
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.
Wettelijk kader
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat vermeld op lijst II.
5.
Bevoegdheid tot sluiting
5.1
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door middel van vaststelling van de “Beleidsnota handhaving artikel 13b Opiumwet” (hierna: de beleidsregels).
Uit paragraaf 3.4.2 van de beleidsregels volgt dat indien er in een woning sprake is van verkoop of de aanwezigheid van meer dan een kleine handelshoeveelheid softdrugs, bij een
eerste overtreding een sluiting van 3 maanden volgt. Op grond van paragraaf 2.2 van de beleidsregels wordt 6 tot en met 30 gram hennep in het kader van dit beleid beschouwd als een kleine handelshoeveelheid.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat 78 gram hennep in de woning van verzoekers is aangetroffen. Met deze hoeveelheid is de in de beleidsregels gehanteerde grens overschreden waaronder wordt volstaan met een waarschuwing.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is daarmee in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid softdrugs gaat die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin zijn zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd. [naam derde partij] heeft weliswaar verklaard dat de hennep voor eigen gebruik was, maar die stelling is in deze procedure niet nader onderbouwd. (Zie bijvoorbeeld AbRS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362).
5.3
Gelet op het voorgaande is de burgemeester in beginsel bevoegd om de woning van verzoekers te sluiten voor een periode van 3 maanden. Verzoekers hebben dat ook niet weersproken.
6.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
6.1
Tussen partijen is in geschil of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie AbRS
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende erven. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
noodzaak sluiting
6.3
Verzoekers betwisten dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Zij hebben daartoe – samengevat – aangevoerd dat niet is gebleken van feitelijke drugshandel in of vanuit de woning en/of een loop naar de woning en/of overlast. De noodzaak tot sluiting (zo die er al was) is volgens verzoekers bovendien komen te vervallen door het tijdsverloop. Verder wijzen verzoekers erop dat zij geen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet en betwisten zij dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt.
6.4
De burgemeester acht sluiting van de woning wel noodzakelijk. De burgemeester heeft daartoe aangevoerd dat [naam derde partij] , de eigenaar van de woning die ook regelmatig in de woning verblijft, heeft verklaard dat de hennep en de attributen ten behoeve van hennepteelt aan hem toebehoren. [naam derde partij] heeft op de dag dat deze zaken door de politie in de woning zijn aangetroffen melding gemaakt dat hij zou zijn beschoten op de [adres 3] in [plaatsnaam] . Deze feiten, in combinatie met zijn antecedenten en het feit dat hij sinds augustus weer permanent aan [adres 1] verblijft, maken volgens de burgemeester dat de noodzaak tot sluiting wordt vergroot. De burgmeester voert verder aan dat verzoekers op 1 april 2019 een waarschuwingsbrief hebben gekregen naar aanleiding van een anonieme melding over drugshandel in of vanuit de woning en dat de politie ook na afloop van de inval in oktober 2019 een klacht heeft ontvangen betreffende de woning. De burgemeester betwist dat de noodzaak tot sluiting is komen te vervallen door het tijdsverloop, nu dit tijdsverloop is veroorzaakt doordat verzoekers gebruik hebben gemaakt van de hen toekomende rechtsmiddelen. Sluiting is volgens de burgemeester ook noodzakelijk omdat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Verder wijst de burgemeester erop dat een andere zoon/broer van verzoekers, [naam 5] , achtentwintig antecedenten heeft, waarvan acht inzake de Opiumwet. [naam 5] woonde ten tijde van de politie inval ook in de woning, aldus de burgemeester.
6.5
Uitgangspunt in de rechtspraak van de AbRS is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld AbRS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken (zie AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
6.6
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat er in dit geval sprake is van een aantal omstandigheden die tot de conclusie leiden dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting onvoldoende heeft onderbouwd.
Allereerst gaat het om een (relatief beperkte) handelshoeveelheid softdrugs. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter zijn (zie AbRS 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388).
Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat sprake is van feitelijke handel in of vanuit de woning, dat sprake is van een loop naar de woning of dat sprake is van (drugs gerelateerde) overlast. De informatie in de e-mail van 31 december 2019 over de anonieme melding, naar aanleiding waarvan de waarschuwingsbrief is verstuurd, is niet met onderliggende stukken onderbouwd en daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende. Dat de in april 2020 door de burgemeester ontvangen klacht betrekking heeft op verzoekers en/of de woning is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken, nu hierin wordt gesproken over [adres 4] en niet [adres 1] , terwijl in [adres 4] ook Antillianen wonen. Bovendien heeft deze klacht geen betrekking op drugsoverlast. Niet alleen is niet gebleken van feitelijke overlast voorafgaande aan het bevel tot sluiting, ook na de inval door de politie in oktober 2019 is niet gebleken dat sprake is van overlast en/of overtredingen van de Opiumwet.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het voorgaande de noodzaak om te sluiten, gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel, minder groot maakt (zie AbRS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2327).
Verder is niet gebleken dat verzoekers antecedenten hebben inzake de Opiumwet. Van recidive door de bewoners is dus geen sprake. Dit kan dus ook niet bijdragen aan de noodzaak tot sluiting (zie AbRS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851). De voorzieningenrechter is met verzoekers eens dat de antecedenten van [naam 5] en het door [naam derde partij] gemelde schietincident niet aan verzoekers kunnen worden tegengeworpen, nu niet is gebleken dat verzoekers en/of de woning hierbij betrokken waren. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat het schietincident een relatie heeft met (overtreding van) de Opiumwet.
6.7
De voorzieningenrechter concludeert op basis van het voorgaande dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De enkele omstandigheid dat de woning wellicht in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt, is daartoe naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval onvoldoende, ook in combinatie met het algemene belang dat middels een sluiting zichtbaar wordt dat de burgemeester handhavend optreedt tegen overtreding van de Opiumwet.
evenredigheid sluiting
6.8
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de door verzoekers aangevoerde persoonlijke omstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn om een sluiting van de woning onevenredig te achten. Met de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekers geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, omdat zij redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Dat de gripzak met hennep is aangetroffen in een kastje boven de koelkast is daartoe in dit geval onvoldoende. Voorts heeft de burgemeester voldoende onderbouwd dat verzoekers bij sluiting voldoende mogelijkheden – zoals het huren van een chalet op het recreatiepark Marina Beach in Hoek – ter beschikking staan om tijdelijk andere woonruimte te vinden.
7.
Conclusie
7.1
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de burgemeester in dit geval de noodzaak om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek niet in stand kan blijven.
7.2
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien, mede gelet op de afwezigheid van de burgemeester ter zitting. De burgemeester zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van verzoekers met inachtneming van deze uitspraak.
7.3
Omdat het beroep gegrond is en de burgemeester wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst. Dit betekent dat de woning van verzoekers niet wordt gesloten totdat de burgemeester opnieuw heeft beslist. Deze voorziening vervalt zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
7.4
Nu het beroep gegrond wordt verklaard en een voorlopige voorziening wordt getroffen, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden.
7.5
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoekers met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst het primaire besluit van 3 maart 2020 tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 356,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 9 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.