ECLI:NL:RBZWB:2020:4914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20_5038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.Y. Sumer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 januari 2020, waarin de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster werd afgewezen. De werkneemster, die in dienst was van eiseres, had zich eerder ziek gemeld en was in 2018 een WIA-uitkering toegekend gekregen. Eiseres betwistte de herziening van deze uitkering door het UWV, die de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% had vastgesteld, maar stelde dat dit niet duurzaam was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster geen toestemming had gegeven voor inzage in haar medische gegevens door eiseres, en dat de rechtbank eerder had bepaald dat eiseres geen kennis mocht nemen van deze gegevens. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de werkneemster duurzaam volledig arbeidsongeschikt was, en dat het UWV terecht had vastgesteld dat er nog reële behandelmogelijkheden bestonden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de functies die aan de schatting ten grondslag waren gelegd, terecht waren. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5038 WIA

uitspraak van 8 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.Y. Sumer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan [naam werkneemster] (werkneemster).
Werkneemster heeft geen toestemming gegeven voor inzage in haar medische stukken door eiseres. Werkneemster is geen partij bij deze procedure.
Met de beslissing van 12 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat kennisname van de medische stukken van werkneemster is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres, mr. J.Y. Sumer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, waarvoor aan haar bijzondere toestemming als bedoeld in artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 september 2020. Eiseres heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.J.M. van Eijk .

Overwegingen

1.
Feiten
Werkneemster is in dienst van eiseres werkzaam geweest als administratief medewerkster gedurende 25 uur per week. Op 14 oktober 2013 is zij voor deze werkzaamheden uitgevallen vanwege medische klachten. Per einde wachttijd werd zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en werd geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen. Werkneemster is bij eiseres blijven werken gedurende 20 uur per week.
Op 31 augustus 2017 heeft werkneemster zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het UWV aan werkneemster een WIA-uitkering
toegekend met ingang van 31 augustus 2017 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,43%.
Op 27 mei 2019 heeft eiseres een aanvraag herbeoordeling WIA bij het UWV ingediend.
Bij besluit van 14 augustus 2019 (primair besluit I) heeft het UWV werkneemsters WIA-uitkering per 1 oktober 2019 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 18 september 2019 (primair besluit II) heeft het UWV werkneemsters WIA-uitkering per 31 augustus 2019 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het bezwaar van eiseres is ook gericht geacht tegen primair besluit II.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2019 heeft vastgesteld op 100% en daarbij op juiste gronden heeft bepaald dat werkneemster wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Recht op een IVA-uitkering ontstaat op grond van artikel 47 van de WIA voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Op grond van artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand, recht had op een WGA-uitkering.
4.
Medische beoordeling
De rechtbank heeft eerder beslist dat eiseres geen kennis mag nemen van de medische stukken van de werkneemster. Daarom zullen geen medische gegevens van de werkneemster in deze uitspraak worden vermeld.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts (Sevinc) heeft werkneemster op 16 juli 2019 gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat sprake is van toegenomen beperkingen. Werkneemster wordt slechts belastbaar geacht voor relatief licht en zeer stressarm werk. De verzekeringsarts verwacht dat de medische situatie dankzij een specifieke behandeling op lange termijn hopelijk zal verbeteren. De beperkingen en de belastbaarheid van werkneemster zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juli 2019.
De verzekeringsarts b&b (Declercq) heeft het dossier bestudeerd waaronder de aanwezige medische informatie van werkneemsters behandelaars. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de ingediende bezwaren geen aanleiding vormen om de medische grondslag van het primaire besluit te herzien. De verzekeringsarts b&b is het met de verzekeringsarts eens dat sprake is van een voorlopig gestabiliseerd ziektebeeld, uitvoerig behandeld, maar met een openstaande, medisch erkende en gangbare behandelmogelijkheid, waardoor verbetering van de belastbaarheid nog kan worden verwacht. De verzekeringsarts b&b verwacht dat het persoonlijk en sociaal functioneren hierdoor in belangrijke mate zal toenemen en evenzeer zal een urenbeperking voor arbeid niet meer aan de orde zijn. Het moment van verbetering hangt samen met het moment van toepassing van deze therapie.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat werkneemster in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Eiseres stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd dat werkneemster niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres wijst op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hierover. Verder wijst eiseres erop dat het UWV twee FML’s had moeten opstellen.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verzekeringsarts b&b toereikend, en in lijn met het daartoe dienende beoordelingskader, heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding was om duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van werkneemster aan te nemen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom werkneemster niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts b&b is in het rapport van 20 december 2019 uitgebreid ingegaan op de duurzaamheid van de beperkingen. Daarbij is ook, anders dan eiseres stelt, aandacht besteed aan de concrete situatie van werkneemster en voldoende onderbouwd wat het mogelijke resultaat van de voorgestelde behandeling voor werkneemster zal zijn.
In het rapport van de verzekeringsarts b&b van 30 maart 2020, als reactie op de beroepsgronden, heeft deze nader gemotiveerd op welke aspecten van de FML verbetering mogelijk is na de voorgestelde therapie. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen.
Wat betreft de vraag wanneer verbetering van de belastbaarheid is te verwachten, heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd dat dit afhankelijk is van de start van de behandeling. Het is de rechtbank bekend dat de betreffende behandeling 5 tot 10 weken in beslag neemt. Een ingezette behandeling - en verbetering - kan dan ook tijdens het eerstkomende jaar verwacht worden.
Niet gebleken is dat in de FML van 16 juli 2019 de beperkingen van werkneemster zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
De beroepsgrond van eiseres dat het UWV een fictieve FML had moeten opstellen met de wel duurzaam geachte beperkingen slaagt. Het UWV erkent dit. Op 30 maart 2020 heeft de verzekeringsarts b&b alsnog een fictieve FML opgesteld voor de duurzame beperkingen.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1.
Op grond van de FML van 16 juli 2019 heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat geen geschikte functies voor werkneemster kunnen worden geselecteerd. Op grond daarvan wordt zij voor 100% arbeidsongeschikt beschouwd.
5.2.
Naar aanleiding van de opgestelde fictieve FML van 30 maart 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat werkneemster geschikt is voor gangbare arbeid, te weten drie geduide functies, namelijk gordijnstikster (SBC-code 272043), medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) en montagemedewerker (SBC-code 111180). Op basis hiervan is werkneemster niet volledig arbeidsongeschikt.
Eiseres heeft hiertegen geen gronden ingediend. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor de werkneemster geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 3 april 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, werkneemster de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daaruit volgt dat werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met het voorgaande voldoende deugdelijk gemotiveerd dat er nog reële behandelmogelijkheden bestaan en dat bij werkneemster dus geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Het UWV heeft dus terecht bepaald dat werkneemster niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
6. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas in beroep een fictieve FML met de duurzame beperkingen heeft opgesteld en functies heeft geselecteerd. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat deze functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 8 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.