ECLI:NL:RBZWB:2020:490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
7868361 OV VERZ 19-5119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind wegens verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de moeder van een meerderjarige zoon, die lijdt aan een verstandelijke beperking, een verzoek ingediend tot instelling van een meerderjarigenbewind. De moeder maakt zich ernstige zorgen over de financiële situatie van haar zoon, die recent 20 jaar is geworden en volgens haar niet in staat is om zijn eigen belangen te behartigen. De instelling SDW, die de zoon begeleidt, ondersteunt het verzoek van de moeder. De voorgestelde bewindvoerder, de heer K.R.F. Helsdingen, heeft zich bereid verklaard om de taak van beschermingsbewindvoerder op zich te nemen.

Tijdens de zittingen heeft de rechthebbende echter herhaaldelijk aangegeven geen hulp nodig te hebben en verzet zich tegen het verzoek van zijn moeder. De kantonrechter heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het verzoek is afgewezen, ondanks de zorgen van de moeder en de ondersteuning van de instelling. De rechter concludeert dat de rechthebbende, ondanks zijn verstandelijke beperking, voldoende in staat is om zijn eigen belangen te behartigen en dat er geen wederzijds vertrouwen bestaat tussen hem en de voorgestelde bewindvoerder.

De kantonrechter wijst het verzoek af, maar biedt de rechthebbende de kans om te bewijzen dat hij in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. De beslissing is genomen op 14 januari 2020 en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 7868361 OV VERZ 19-5119
beschikking d.d. 14 januari 2020 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind
ingediend door
[verzoeker], wonende te [adres 1]
hierna te noemen: verzoekster.

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 27 juni 2019 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen) en de op 31 juli 2019 door de griffie van de rechtbank ontvangen aanvulling op het verzoek;
b. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van 21 november 2019;
c. de op 29 november 2019 door de griffie van de rechtbank naar de rechthebbende verzonden oproep te verschijnen op de terechtzitting van 17 december 2019;
d. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van dinsdag 17 december 2019.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van
[rechthebbende], hierna te noemen rechthebbende, geboren te Santa Fé de Bogota, (Colombia) op 7 december 1999, wonende te [adres 2] onder gelijktijdige benoeming van de heer K.R.F. Helsdingen, h.o.d.n. TOP belangenbehartiging, gevestigd te 4706 PB Roosendaal, aan de Ettenseweg 4 C 8540, tot beschermingsbewindvoerder. Verzoekster is de moeder van rechthebbende.
Rechthebbende is tijdens de eerste terechtzitting d.d. 29 november 2019 in het gerechts- gebouw te Bergen op Zoom -zonder bericht van verhindering- niet verschenen. Omdat hij naar verwachting ook geen gevolg zou gaan geven aan een tweede oproep om te verschijnen in het gerechtsgebouw te Bergen op Zoom, heeft de kantonrechter een tweede zitting bepaald op de SDW-woonlocatie van rechthebbende te Roosendaal.
2.2
Tijdens deze tweede terechtzitting d.d. 17 december 2019 zijn ten overstaan van kantonrechter mr. W.E.M. Verjans, bijgestaan door de griffier de heer [naam] verschenen, verzoekster, rechthebbende, de heer K.F.R. Helsdingen voornoemd, alsmede mevrouw [naam] mevrouw [naam] , beiden werkzaam bij SDW. SDW ondersteunt (onder meer) jongvolwassene met een beperking en/of ontwikkelings- achterstand. Rechthebbende woont in een SDW-woonlocatie, alwaar hij op dit moment ook door mensen van SDW wordt begeleid.
2.3
Verzoekster (moeder) van rechthebbende heeft -zowel tijdens de eerste als ook tijdens de tweede terechtzitting- aangevoerd, dat zij zich ernstig zorgen maakt over haar meerderjarige zoon/rechthebbende. Rechthebbende is recent 20 jaar geworden. Rechthebbende heeft een verstandelijke beperking en wil volgens haar niet inzien dat hij zijn leven en -in het bijzonder- zijn financiële belangenbehartiging niet op orde kan krijgen zonder intensieve hulp en begeleiding. Hij heeft volgens haar inmiddels behoorlijk wat schulden opgebouwd.
Hij overziet deze schulden en ook de gevolgen hiervan niet, aldus moeder. Het onderhavige verzoek tot onderbewindstelling is voor haar een ultieme poging om haar zoon toch proberen te helpen. Zij heeft in dat verband zelf de voorgestelde professionele bewindvoerder benaderd maar realiseert zich ook dat deze bij zijn belangenbehartiging afhankelijk zal zijn van de medewerking van haar zoon.
2.4
De voorgestelde bewindvoerder heeft zich schriftelijk bereid verklaard om de taak van beschermingsbewindvoerder ten behoeve van rechthebbende op zich te nemen. Tijdens de terechtzittingen heeft de heer Helsdingen deze bereidheid nogmaals bevestigd. De kanton- rechter acht hem ook geschikt voor deze taak.
2.5
SDW ondersteunt het onderhavige verzoek van verzoekster. Ook ter zitting wordt van de zijde van SDW bevestigd, dat het goed zou zijn wanneer rechthebbende wat betreft zijn financiële belangenbehartiging in de toekomst zal worden ondersteund door de voorgestelde professionele wettelijke bewindvoerder.
2.6
Tijdens de terechtzitting van 17 december 2019 stelt rechthebbende zich vanaf het begin direct op het standpunt, dat hij geen hulp nodig heeft bij zijn financiële belangenbehartiging. Hij verzet zich nadrukkelijk tegen toewijzing van het verzoek van zijn moeder. Hij is ervan overtuigd dat hij goed in staat is om zijn eigen zaken te regelen. Voor het geval het verzoek toch wordt toegewezen, zal hij iedere medewerking weigeren, aldus rechthebbende. Met rechthebbende bleek tijdens de behandeling een normale communicatie mogelijk. Hij was ook in staat zijn wil te uiten met betrekking tot het onderhavige verzoek. Of hij ook in staat was de directe gevolgen van deze wilsuiting in te zien, is een andere vraag.
2.7
Tijdens de terechtzitting hebben alle aanwezige personen getracht om rechthebbende te overtuigen van zijn belang bij toewijzing van het verzoek. Rechthebbende volhardde echter bij zijn verzet en bij zijn weigerachtige houding. De voorgestelde bewindvoerder geeft desgevraagd aan tijdens de tweede terechtzitting dat het voor hem zeer moeilijk wordt om zijn taak uit te voeren wanneer rechthebbende zijn medewerking volledig weigert.
2.8
Uit de stukken en de behandeling op beide terechtzittingen is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke toestand tijdelijk (nog) niet in staat is zelf ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, reden waarom de kantonrechter het onderhavige verzoek zou kunnen inwilligen. Gelet op het verzet van de zijde van rechthebbende tegen toewijzing is de kantonrechter echter gehouden de nodige terughoudendheid te betrachten.
2.9
Rechthebbende is naar het oordeel van de kantonrechter vanwege zijn verstandelijke beperking niet voldoende in staat het belang van hulp en begeleiding door middel van een -in te stellen- beschermingsbewind te overzien en te begrijpen. Dit is een feit, waaraan de kantonrechter op dit moment niets kan veranderen.
2.1
Voor een succesvol traject moet naar het oordeel van de kantonrechter bij aanvang sprake zijn van wederzijds vertrouwen tussen rechthebbende en de -te benoemen- bewindvoerder en moet er voorts sprake zijn een toezegging dat zowel de -te benoemen- bewindvoerder als ook de rechthebbende zich -in overeenstemming met hun mogelijkheden en/of beperkingen- zullen inspannen om dit traject te doen slagen.
2.11
Wanneer aan deze basisvoorwaarden niet wordt voldaan, is het volstrekt zinloos om een beschermingsbewind in te stellen. Ook al bestaat voor dat instellen een voldoende (wettelijke) grond. De kantonrechter baseert dit oordeel op een jarenlange ervaring op het gebied van het instellen van curatele, beschermingsbewind en mentorschap (CBM), alsmede op het gebied van toezicht op deze wettelijke beschermende maatregelen. De kantonrechter constateert dat aan deze basisvoorwaarden niet is voldaan.
2.12
Komt bij dat de -te benoemen- (professionele) bewindvoerder door de -te verwachten- weigerachtige houding van rechthebbende ook niet kan voldoen aan zijn verplichting, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit Kwaliteitseisen Curatele, Beschermingsbewind en Mentorschap. Hij is immers niet in staat om in overleg met rechthebbende het doel van de onderbewindstelling vast te leggen en om in overleg met rechthebbende wederzijdse afspraken te maken om dit doel te bereiken.
2.13
De kantonrechter zal -gelet op bovenstaande- hierna het verzoek tot het onder bewind stellen van de goederen van rechthebbende afwijzen. De kantonrechter begrijpt dat deze beslissing voor verzoekster een teleurstelling zal zijn zeker nu de strekking van haar verzoek alleszins goed was/is.
2.14
Rechthebbende krijgt door deze afwijzing de kans te bewijzen, dat hij daadwerkelijk voldoende in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Voor hem pleit, dat hij recent erin is geslaagd een baan bij het Werkvoorzieningschap (WVS) te krijgen en dat hij op deze wijze zelf inkomsten gaat genereren. Rechthebbende heeft ook desgevraagd verklaard dat dit werk/deze baan hem goed bevalt. De kantonrechter hoopt verder dat rechthebbende de komende jaren gebruik blijft maken van de ondersteuning vanuit SDW.
Voorts hoopt de kantonrechter dat rechthebbende ook andere openstaande voorzieningen voor begeleiding en ondersteuning optimaal weet te vinden en ook benut.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek van verzoekster af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 januari 2020.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.