ECLI:NL:RBZWB:2020:4885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
8579596 CV EXPL 20-2068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming wegens huurachterstand met mogelijkheid tot afspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen een eiseres en een gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door de gemachtigde Janssen en Janssen c.s. gerechtsdeurwaarders te Eindhoven, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 3.182,21. De gedaagde, die in persoon procedeerde, erkende de huurachterstand en gaf aan de huurachterstand te willen aflossen en in de woning te willen blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de woning huurt voor een huurprijs van € 622,82 per maand en dat er een betalingsachterstand was ontstaan. De eiseres heeft de huurachterstand, rente en buitengerechtelijke kosten gevorderd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres gegrond zijn. De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, omdat de huurachterstand van bijna vijf maanden een ernstige tekortkoming in de betalingsverplichting vormde. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagde zijn niet voldoende om de ontbinding te voorkomen, aangezien het belang van de eiseres bij een betalende huurder zwaarder weegt.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.021,96. De rechter heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor de gedaagde om afspraken te maken met de eiseres om de ontruiming te voorkomen, mits er goede afspraken worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8579596 CV EXPL 20-2068
vonnis d.d. 7 oktober 2020
inzake
de [eiseres] ,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: Janssen en Janssen c.s. gerechtsdeurwaarders te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te ( [adres 1] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna verder “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 5 augustus 2020 met de daarin genoemde stukken;
een productie ten behoeven van de zitting;
de aantekeningen van de griffier van de zitting van 3 september 2020;
het overzicht van de huurachterstand dat tijdens deze zitting is overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsmede om [gedaagde] – gelet op het actuele overzicht van de huurachterstand dat [eiseres] tijdens de zitting heeft overgelegd – te veroordelen tot betaling van:
  • € 3.182,21 aan achterstallige huur over de periode tot en met september 2020 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente);
  • een bedrag aan huur, dan wel een bedrag gelijk aan de huur als gebruiksvergoeding voor iedere maand vanaf oktober 2020 tot aan het moment dat [gedaagde] de woning heeft ontruimd
  • de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] erkent de gevorderde huurachterstand. Zij voert aan dat zij graag in de woning wil blijven en de huurachterstand wil aflossen.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de woning in Breda, aan het [adres 1] van [eiseres] huren voor een huurprijs van € 622,82 per maand. Deze huur moet vóór of uiterlijk op de eerste dag van iedere maand vooruit worden betaald. In deze betaling is een achterstand ontstaan.
3.2.
[eiseres] vordert thans betaling van de achterstallige huurpenningen tot en met de maand september 2020, vermeerderd met rente en kosten. Voor haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, geeft zij als reden dat er sprake is van een betalingsachterstand die deze ontbinding rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagde] heeft de gevorderde huurachterstand, rente en buitengerechtelijke incassokosten niet weersproken. Gelet op het door [eiseres] tijdens de zitting overgelegde overzicht van de actuele (huur)achterstand, zal daarom een bedrag van € 3.182,21 aan huurachterstand tot en met september 2020, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de vorderingen tot de verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten voldoen aan de wettelijke regels (zie artikel 6:119 BW, de aanmaning die [eiseres] op 2 oktober 2018 heeft gestuurd naar [gedaagde] en artikel 6:96 lid 6 BW). Er wordt daarnaast geen wettelijke rente vanaf 5 juni 2020 gevorderd, nu deze over een bedrag van € 0,- is gevorderd.
3.4.
Voor wat betreft de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst, oordeelt de kantonrechter dat deze wordt toegewezen. De kantonrechter overweegt hierbij dat er tijdens de dagvaarding een huurachterstand bestond van bijna vijf maanden. Deze tekortkoming in de huurbetalingsverplichting is zo ernstig dat hierdoor (in beginsel) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd. De kantonrechter heeft daarnaast weliswaar begrip voor de [gedaagde] aangegeven persoonlijke omstandigheden, maar deze komen voor rekening van [gedaagde] en niet voor rekening van [eiseres] . Een belangenafweging maakt het oordeel tot ontbinding dan ook niet anders. Het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning weegt in dit geval niet op tegen het belang van [eiseres] bij een betalende huurder.
3.5.
Dit betekent dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde (met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis) worden toegewezen.
3.6.
Ook is de huurbetalingsverplichting voor de maanden vanaf 1 oktober 2020 blijven doorlopen tot het moment van de ontbinding van de huurovereenkomst. Vanaf deze ontbinding bestaat er voor [gedaagde] de verplichting tot betaling van een (gebruiks)vergoeding ter hoogte van de huurtermijn voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde feitelijk in gebruik heeft. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling hiervan, met daarbij de opmerking dat als [gedaagde] in tussentijd een deel hiervan heeft betaald, de veroordeling (uiteraard) wordt verminderd met deze betaling.
3.7.
De kantonrechter kan verder geen (dwingende) betalingsregeling bepalen tussen partijen. [gedaagde] moeten hiervoor contact opnemen met (de gemachtigde van) [eiseres] , waarbij de kantonrechter opmerkt dat [eiseres] in deze procedure de bereidheid heeft uitgesproken om na dit vonnis met [gedaagde] te bekijken wat de mogelijkheden zijn voor een betalingsregeling. [eiseres] geeft aan dat als er goede afspraken worden gemaakt, het vonnis nog niet zal worden uitgevoerd, in die zin dat [gedaagde] (nog) niet uit het gehuurde hoeft. Dit vonnis geldt in dat geval alleen “als stok achter de deur”.
3.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . Deze worden berekend op € 1.021,96, bestaande uit € 102,96 explootkosten (inclusief informatiekosten en btw), € 499,- griffierecht en € 420,- gemachtigdensalaris (twee punten van € 210,- voor de dagvaarding en de zitting).

4.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [woonplaats 2] aan het [adres 1] ;
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
- een bedrag van € 3.182,21 aan huur tot en met september 2020 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente);
- de huur voor iedere maand vanaf 1 oktober 2020 tot heden, waarbij de betalingen die (in tussentijd) al door [gedaagde] zijn gedaan in mindering strekken op de veroordeling hiervan;
- een bedrag gelijk aan de huur voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden berekend op € 1.021,96, daarin begrepen een bedrag van € 420,- als salaris voor de gemachtigde van [eiseres] ;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.