Op 8 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Ziektewet (ZW). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.M.A. Leijser, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 21 april 2020, waarin zijn uitkering op grond van de ZW werd beëindigd. Verzoeker had zich op 20 november 2019 ziek gemeld en zijn arbeidsovereenkomst was op 16 april 2020 geëindigd. In zijn verzoek vroeg hij om een ZW-uitkering of een voorschot in afwachting van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter overwoog dat er geen acute financiële noodsituatie was, aangezien verzoeker inmiddels een voorschot op zijn bijstandsaanvraag had ontvangen. De voorzieningenrechter merkte op dat het spoedeisend belang was komen te vervallen, omdat de beslissing op bezwaar van het UWV over de ZW-uitkering binnenkort te verwachten was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.