ECLI:NL:RBZWB:2020:4830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8388 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ZW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst

Op 8 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Ziektewet (ZW). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.M.A. Leijser, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 21 april 2020, waarin zijn uitkering op grond van de ZW werd beëindigd. Verzoeker had zich op 20 november 2019 ziek gemeld en zijn arbeidsovereenkomst was op 16 april 2020 geëindigd. In zijn verzoek vroeg hij om een ZW-uitkering of een voorschot in afwachting van de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen acute financiële noodsituatie was, aangezien verzoeker inmiddels een voorschot op zijn bijstandsaanvraag had ontvangen. De voorzieningenrechter merkte op dat het spoedeisend belang was komen te vervallen, omdat de beslissing op bezwaar van het UWV over de ZW-uitkering binnenkort te verwachten was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8388 ZW VV

uitspraak van 8 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , wonende te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser, advocaat te Tilburg,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker was voorheen werkzaam voor B.V. 18k-Flex. Op 20 november 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Op 16 april 2020 is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Vervolgens is het bestreden besluit genomen.
Op 24 juni 2020 heeft de bewindvoerder van verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 21 augustus 2020 heeft het UWV de beslistermijn verlengd tot 5 oktober 2020.
2. Verzoeker stelt, samengevat, dat hij sinds halverwege april 2020 geen bron van inkomsten meer heeft. Zijn bewindvoerder heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet gedaan bij de gemeente Gilze en Rijen, maar zij hebben nog geen besluit genomen op die aanvraag. De schulden lopen momenteel op. De bewindvoerder is in overleg met de woningbouwcorporatie om ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien heeft de bewindvoerder verzoeker een voorschot verstrekt van € 500,- in de vorm van een lening.
De voorzieningenrechter wordt verzocht om aan eiser een ZW-uitkering te verstrekken of een voorschot in afwachting van de beslissing op bezwaar.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Verzoeker is bij brief van 10 september 2020 verzocht de spoedeisendheid van zijn verzoek nader toe te lichten. In een brief van 21 september 2020 heeft verzoeker in reactie hierop, kort samengevat, aangegeven dat de communicatie met de gemeente Gilze en Rijen over zijn bijstandsaanvraag moeizaam verliep. Inmiddels heeft de gemeente aangegeven dat alle stukken compleet zijn, zodat een beslissing kan worden genomen op de aanvraag. Er zal bovendien een voorschot worden toegekend. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter daarom om de zaak voor 6 weken aan te houden in afwachting van de besluitvorming van de gemeente Gilze en Rijen.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor een voorlopige voorziening doorgaans slechts plaats is wanneer er een acute financiële noodsituatie is of dreigt te ontstaan. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het geval van verzoeker geen sprake (meer). Nu verzoeker een voorschot op de door hem aangevraagde bijstandsuitkering ontvangt, is immers geen sprake van een zodanig spoedeisend belang dat niet van hem kan worden verwacht dat hij de bezwaarprocedure zal afwachten. Bovendien is ook in de ZW-zaak de beslissing op bezwaar binnenkort te verwachten of ten tijde van deze uitspraak al genomen. Volgens de door verzoeker overgelegde brief van het UWV van
21 augustus 2020 wordt die beslissing immers uiterlijk op 5 oktober 2020 genomen.
6. Omdat het spoedeisend belang thans kennelijk is komen te ontbreken, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 8 oktober 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.